PARAGRAAF 16 VAN DE HANDLEIDING VOOR HET ORDENEN EN BESCHRIJVEN VAN ARCHIEVEN 106 wijls voorkomt, dat de oude orde op allerlei punten hopeloos verstoord is, zoodat de archivaris naar zijne inzichten regelen moet, zal hier, waar de oorspronkelijke orde veel beter bewaard is, niet voorkomen. Het aanbrengen der oorspronkelijke orde is niet zijn werk, maar dat der administratie. Die vraagt niet en zal nooit vragen naar onze theorieën en onze opvattingen, maar uitsluitend: wat is praktisch, hoe vind ik het gemakkelijkst en het snelst de stukken, die ik noodig heb? Het geheele vraagstuk is er een van administratieve praktijk, dat door mannen, die de praktijk der administratie kennen, moet worden opgelost. Ik heb het vroeger niet zoo ingezien en geijverd tegen het decimale stelsel omdat het met sommige onzer theorieën in strijd scheen. Ik ben echter thans tot het inzicht gekomen, dat onze theorieën zich hebben te schikken naar de praktijk der administratie en niet omgekeerd. Theoretisch vordert het registratuurstelsel, om een voorbeeld te nemen, dat van een besluit, dat op meer zaken betrekking heeft, meer gelijkluidenden worden gemaakt, die in verschillende dossiers worden opgeborgen. Maar als de praktijk vindt, dat men in het eene dossier met eene verwijzing volstaan kan, en dat de moeite van het maken van twee exemplaren niet opweegt, tegen die van het opzoeken van het stuk in het tweede dossier, telkens als het noodig blijkt, dan zal de praktijk het zeker van de theorie winnen. Het schijnt mij dus dwaasheid, dat wij ons nog uitspreken over het al of niet wenschelijke van het registratuur- of het decimale stelsel, het is er nu eenmaal en als wij het in een door ons over genomen archief vinden, is er natuurlijk geen denken aan het te veranderen1») Niet aan ons staat het regels voor dat stelsel te geven, maar aan de administratie, die het heeft ingevoerd. Gesteld dat wij toch regels stellen, wie moet ze toepassen? De administratie natuurlijk op wier handelingen wij geen invloed hebben, en zoo die er zich niet aan houdt, wat dan? Stel dat in die regels wordt voorgeschreven b.v. dat de stukken, die de handelingen van de gemeenteraad behelzen, afgescheiden moeten worden bewaard van die, welke door B. en W. afgehandeld worden, maar dat het gemeentebestuur te Utrecht zich er niet aan houdt, dan zult gij toch als gij later dat gedeelte van het gemeentearchief onder Uw beheer krijgt, U moeten houden aan de regeling die de administratie heeft ingevoerd; het is dan te laat om er verandering in aan te brengen. Neen, het schijnt mij verkeerd regels te stellen, wier uitvoering buiten onze spheer ligt. Dat moet uitgaan van de Vereeniging voor Gemeentebelangen of een dergelijk lichaam. Natuurlijk behoeven wij daarvan ons niet geheel te onthouden. Wij zijn gewoon papieren te bewaren en weten wel iets van systematiek. Enkele archiva rissen ontvangen ook de stukken zoo spoedig van de administratie en moeten daarvan zoo dikwijls inlichtingen geven uit die kortelings ontvangen stukken, dat zij geacht kunnen worden deel van de administratie uit te maken en in deze des kundig te zijn. Er kunnen dus uit den boezem onzer Vereeniging wel enkele stem men opgaan om eenige wenken te geven, zooals gij in Uw opstel14) hebt gedaan; maar ik vind niet, dat wij verder moeten gaan. Daarvoor kennen wij het raderwerk der loopende administratie niet genoeg en ook moeten wij ons onthouden van het stellen van regels, die door instellingen, geheel buiten onze organisatie staande, moeten worden uitgevoerd. Anders loopen wij gevaar, dat men ons toevoegt: schoenmaker, houd je bij je leest. Natuurlijk ben ik gaarne bereid kennis te nemen van Uw schema en van de toepassing ervan te Meppel; maar ik wil daarmede niet te kennen geven, dat ik bereid ben mijzelf of de V. v. A. dieper in deze questie te wikkelen, dan tot mijn spijt reeds het geval is. Gaarne Uw R. F. 131 Hier volgde de later door Fruin geschrapte zin: „Natuurlijk kunnen wij wel, het feit dat het dossierstelsel wordt, toegepast aanvullende, aan de administratie enkele practische wenken geven, b.v. dat het zeer gewenscht is de dossiers te laten binden, daar de stukken anders zoo licht te loor gaan. Maar daartoe moet zich m.i. onze bescheiden rol beperken. Wij kunnen Uw Meppelaar enkele wenken geven, omdat wij de praktijk der bewaring van stukken verstaan, al kennen wij die der huidige administratie niet. De leiding nemen in eene zaak van administratieve praktijk past ons niet en kan slechts tot teleurstelling leiden, gelijk zij tot dus verre gedaan heeft". 14) N.A.B. 1914/15 blz. 171 vlg. 107 Naar aanleiding van het artikel van dr. Van Hoboken in het Archievenblad (1956/57 p. 142 vlg.), waarin kritiek wordt geleverd op mijn bijdrage in het Tijdschrift voor Efficiency en Documentatie, zou ik gaarne enkele opmerkingen willen maken. Dr. Van Hoboken zegt o.m. dat mijn eindconclusie, dat 16 voor de mo derne archiefverzorging onbruikbaar en verouderd is, een slag in de lucht is, aangezien deze par. en de gehele Handleiding niet voor de moderne archief verzorging zijn geschreven. In verband hiermede zou ik willen herinneren aan hetgeen jhr. dr. D. P. M. Graswinckel hierover heeft gezegd in zijn toespraak, gehouden ter gelegenheid van het 60-jarig jubileum van de Vereniging van Archivarissen in Nederland op 16 juni 1951, getiteld: Hercules op de tweesprong, waarin deze toen heeft betoogd, dat de Handleiding ook op de moderne archieven van toepassing is (zie Ned. Archievenblad 1950/51, blz. 108). M.i. mag aan de mening van een gezaghebbend man als dr. Graswinckel wel enige waarde worden toegekend. Ik zou verder willen aannemen, dat de oud-algemeen rijksarchivaris niet alleen staat in deze opvatting en dat hij ongetwijfeld medestanders zal hebben ook onder de archivarissen. De moderne archieven nu worden geordend naar het onderwerp en naar de zaak en niet naar de inrichting van het bestuur. Wanneer nu 16 de inrichting van het bestuur als uitgangspunt neemt voor de ordening en in de toelichting de ordening naar het onderwerp met een uitvoerig betoog als onjuist wordt gekwalificeerd zou ik menen dat er aanleiding is voor de opvatting, dat deze par. verouderd en onbruikbaar is voor de moderne archiefverzorging. Wan neer deze opvatting wordt neergelegd in een tijdschriftartikel is dit geen slag in de lucht doch een verklaring, die volkomen reëel en verantwoord is. Verder zou ik willen opmerken dat het onderscheid, gemaakt door dr. Van Hoboken tussen de primaire en secundaire ordening, m.i. weinig reële betekenis heeft. Wanneer een ministerie of dienst een archief overdraagt aan het alge meen rijksarchief, is het archief reeds geordend en het systeem ligt vast. De archivaris verandert hieraan niets, alleen al om praktische redenen. Doch ook om principiële redenen laat men de ordening en het systeem onverlet. Par. 16 vermeldt heel duidelijk, dat het systeem van indeling moet worden gegrond op de oorspronkelijke organisatie van het archief, dat is dus de ordening, die de administratie heeft aangebracht met behulp van het door haar gekozen systeem. Ik vraag mij dus af wat dan de secundaire ordening eigenlijk omvat. Dr. Van Hoboken noemt het geval, dat een archief door verhuizing in wanorde is ge raakt. De archivaris moet dan zo zegt hij herordenen, doch is daarbij niet vrij in zijn wijze van ordening, maar gebonden aan de orde uit de vormings periode, die hij moet trachten te bewaren en zo nodig herstellen. Naar mijn mening vericht hij dan niet iets secundairs maar iets dat volkomen identiek is met de ordenende arbeid van de administratie. Principieel kan ik hierin geen verschil zien. Wanneer dr. Van Hoboken dus beweert, dat de bezigheid van de archiefvormende registrator, die zijn stukken ordent, principieel verschilt

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1958 | | pagina 18