96 97 pliciet. Laat ik trachten ze U in een enigszins systematische orde voor te leggen. Alle handelingen en bemoeiingen der gemeente vloeien voort uit haar functie: zorg voor het algemeen welzijn. Die handelingen en bemoeiingen laten zich ver delen in functies, die ieder een aspect van het algemeen welzijn tot voorwerp hebben. Let wel: ik .hanteer hier het begrip functie in zijn eigenlijke betekenis: als homo geniteit van handelingen, veroorzaakt door een bepaald doel. De functies in deze zin worden dus gedragen door een bepaald doel. Al kan een functie met een taak samenvallen, daarom is een functie nog geen taak. Functie is een abstractum dat blijft bestaan ook wanneer er geen taak is. Tijdens een interregnum blijft de functie van koning bestaan. Nu is iedere gemeente volstrekt enig. Iedere gemeente heeft zijn eigen structuur, zijn eigen totale vorm. Ik weet op welk gevaarlijk terrein ik me begeef door deze termen in te voeren. Men is geneigd onder structuur een bestuursorganisatie te verstaan. Ik versta structuur in de zin van Merleau-Ponty als het geheel van onderlinge verhoudingen en verwevingen. Mag ik U een simpel voorbeeld geven van deze structuur-opvatting? Een be paalde bekende melodie neem b.v. ons volkslied is voor U herkenbaar in welke toonaard het ook wordt gespeeld. Als ik alle noten één toonafstand verhoog, hoort U toch het Wilhelmus. Dat komt omdat de herkenning van deze melodie wordt bepaald door de onderlinge verhoudingen en niet door de absolute toonhoogte. Evenzo heeft iedere gemeente een structuur van onderlinge verhoudingen en verwevingen. Onderlinge verhoudingen op de eerste plaats in de functies, omdat de gemeente naar buiten treedt in haar handelingen en de handelingen gedragen (gegroepeerd) worden door de functies. Zoals de gemeente haar totale vorm en structuur heeft, zo heeft ook iedere functie haar structuur, haar eigen verhoudingen en verwevenheden. De functie manifesteert zich in de daad, in de bemoeiing, in de beslissing. Een groot deel van de bemoeiingen van de gemeente vindt zijn neer slag in de papieren. Niet alle. Ook deze daden hebben hun eigen structuur, hun verband met andere daden, andere bemoeiingen, andere beslissingen. Er is een enorme complexiteit van handelingen die volkomen bepaald wordt door de functie van de gemeente. Deze handelingen zijn zinvol, zij hebben richting (sens zin of richting). Die zin en die gerichtheid zijn in wezen de doelgericht heid van de functie. Of men nu stelt dat het archief de neerslag is van de func- tiën dan wel van de handelingen, die uit de functiën voortvloeien, in beide gevallen is er structuur en samenhang. Deze structuurlijke samenhang noemen wij de zakelijke verbanden. Men spreekt van het causale verband omdat het een het ander veroorzaakt. Men zou ook kun nen spreken van het finale verband omdat het finis van de functie tot in de han delingen doorwerkt. „Maar", kan men vragen, „stelt de Overheid nu nooit eens zinloze handelingen?" „Wordt er nooit iets ondernomen dat op geen enkele wijze met de functie van het organisme samenhangt?" Ik antwoord hierop met een weder vraag: „Is een dergelijke zinloze handeling, die dus in geen enkel opzicht met do functie samenhangt, een handeling ex officio?" Amsterdam heeft zich in 1944 afgevraagd of de causaliteit of finaliteit een vol doende objectief gegeven is om op grond daarvan dossiers te componeren. Voor de behandelende administratie is dit gegeven duidelijk genoeg. Vraag blijft evenwel of dit t.a.v. de registrator ook het geval is. Met andere woorden: is de registrator voldoende van de intenties van de behandelende administratie op de hoogte. Dat moet hij zijn, anders kan hij niet werken. Amsterdam stelt zich op het standpunt, dat niemand tot het registratorambt mag worden toegelaten die niet op de hoogte is van de administratie voor welke hij gaat werken. Daardoor is de registrator in staat ieder eindig complex van handelingen met een bepaald doel als zodanig te herkennen. Een bijzondere moeilijkheid voor de registrator is daarbij dat er bovendien nog een complexiteit van doeleinden kan voorkomen. Soms wil men met één complex van handelingen meerdere doeleinden dienen. Een eenvoudig voorbeeld: de aanstelling van een blinde telefoniste. Twee doeleinden: lo. aanstelling van een telefoniste; 2o. hulp aan onvolwaardige arbeids krachten. De registrator maakt dan een zaakdossier naar het hoofddoel, dat is de aanstelling. Op de plaats waar men het dossier zou verwachten naar het neven aspect wordt een verwijzing aangebracht. Afwijkingen van deze dossiervorming in strikte zin worden bewust gecreëerd. Zij zijn ontstaan uit de behoeften van de administratieve praktijk en van het be stuursbeleid. Het zijn wat men met een foutieve term persoonsdossiers en object dossiers noemt. Zijn er eenmaal zakendossiers gevormd dan dringt het vraagstuk van de op stelling der archieven zich onmiddellijk op. Amsterdam heeft in 1945 bewust gekozen voor de systematische rangschikking, zoals die gepreformeerd vastligt in de code van de Vereniging van Ned. Gemeenten. Ik zeg met opzet en met nadruk „gepreformeerd" omdat juist de preformatie van de code door sommigen als een argument tegen haar wordt gebruikt. Wij mogen vooral nooit vergeten dat ordenen altijd preformeren is. Als ordenen is het rang schikken van begrippen en dienovereenkomstig van de dingen naar hun overeen komsten en verschillen, dan is iedere ordening preformatie in beginsel, die aan de materiële plaatsing voorafgaat. Zelfs de chronologische ordening is preformatie daar ik immers in beginsel vaststel dat alle stukken, die ik op 1 oktober a.s. nog zal ontvangen, in mijn rangschikking voorafgaan aan de stukken die ik op 3 oktober a.s. nog zal ontvangen. De dossiers, die worden gevormd, komen dus in een gepreformeerde volgorde te staan. Die volgorde is er niet een van volkomen willekeur. Zij berust op een nauw keurige analyse van de functies van de overheid. Is die analyse op verantwoorde wijze gemaakt? Dit is voor Amsterdam een gewetensvraag geweest bij het bepalen van zijn keus. Wij kunnen gerust zijn. De analyse, die de code van de Vereniging van Ned. Gemeenten maakt van het maatschappelijk gebeuren voor zover dat be lichaamd is in de facta et gesta van de overheid, is geen andere dan de eeuwenoude. Ik kom hier nog op terug wanneer ik over de toekomstige historische waarde van onze eigentijdse archieven iets zal zeggen. Met grote nadruk wil ik vaststellen dat de code nooit een keurslijf is geweest, een hokjesinstituut, waar wij de zaken moe ten inpersen. Amsterdam beschouwt de code V.N.G. als het geraamte dat vorm en structuur geeft aan het archief. Dit geraamte wordt bekleed met de levende mate rie. Ieder archief is volstrekt enig. De Nederlandse gemeentearchieven zijn stuk voor stuk individueel. Zij vertonen slechts gelijkenis in hun vorm en structuur. Dat zij gelijkenis kunnen vertonen in vorm en structuur komt doordat zij inderdaad innerlijk verwant zijn. De uitdrukking van deze innerlijke verwantschap is gefixeerd in de code der Vereniging van Ned. Gemeenten. En daardoor zijn de archieven meer dan ooit toegankelijk geworden. Eén ding is noodzakelijk te weten, zowel bij de opbouw van het archief als bij de raadpleging ervan. De bemoeiingen van de Overheid zijn gerangschikt volgens de bedoelingen dier overheid. Dit is niet maar een toevalligheid of een gelukkige greep maar een natuurnoodzakelijk en volkomen logisch verschijnsel. Functie is homogeniteit van handelingen, veroorzaakt door een bepaald doel. Indien het archief de functiën neerslaat, dan vinden wij in het archief dus handelingen die naar homo geniteit gegroepeerd staan rond een bepaald doel. Als wij zaaksgewijze ordenen, dan voegen wij de stukken bijeen, die in een be paalde zaak hebben gespeeld, maar zaak is (hier citeer ik dr. Groeneveld): ieder eindig complex van handelingen met een bepaald doel. Het doel is kenmerkend voor de zaak. Indien ik dus dossiers ga rangschikken -die zijn stuk voor stuk de neerslag van een zaak, dus van een eindig complex van handelingen met een bepaald doel dan is wederom het doel van de zaak uitgangspunt voor mijn ordening. Jarenlang heeft men dit „het gezichtspunt van de administratie" genoemd. Dit genormaliseerd gezichtspunt van de administratie is in wezen gegrond op de doel gerichtheid van de functie en van de onderscheiden handelingen. De historische waarde van de archieven heeft bij de keus van de gemeente Am sterdam minder expliciet gespeeld dan men zou mogen verwachten. Overigens is dit toch ook wel begrijpelijk, omdat de keus van enig systeem voor de inrichting van een archief in eerste instantie wordt geleid door de bedrijfseconomische be hoefte aan ordening. Het archief heeft primair een bedrijfseconomisch aspect. De cultureel-historische waarde speelt in een latere fase. Toch dient men zich bij het bepalen van zijn keus mede af te vragen of het systeem in de toekomst historisch onderzoek mogelijk maakt of niet.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1958 | | pagina 13