47 46 voldoen aan aanvragen, die door overheidslichamen of particulieren worden gedaan. Het nu op het tweede plan gebrachte belang van het historisch on derzoek, hetzij dit betrekking heeft op het beantwoorden van aanvragen, op administratieve inlichtingen, of op historische onderzoekingen in de eigenlijke betekenis, dit belang heeft het recht om weer gesteld te worden op de plaats die het eigenlijk toekomt. Wordt dit gedaan, dan moet daaruit voortvloeien: een consequent doorgevoerde indeling van de stukken naar het onderwerp, voorzover deze indeling mogelijk is en aan het doel beantwoordt. De arbeid van de archivaris zal dan niet meer van alleen restaurerende aard zijn, maar tot op zekere hoogte van scheppende aard worden. Uit het bovenstaande moet, volgens Weibull, natuurlijk niet worden opge maakt, dat men weer zou moeten terugkeren naar het vroegere stelsel van het rangschikken der stukken onder eigenmachtig gekozen rubrieken zonder inachtneming van hun oorsprong; met recht hebben de Nederlandse archiva rissen hun vonnis over deze gang van zaken uitgesproken. Het hier, door Weibull, bedoelde stelsel van rangschikken is in zijn aard daarvan geheel verschillend. Daarbij is geen plaats voor groepen als biografica, topografica en dergelijke. ,,Das System kennt nur Sachgruppen, die sich organisch an die Tatigkeit einer Behörde anschlieszen. Es bezweckt, mit Beibehaltung eines jeden Archivkörper als ganzen, eine Gruppierung seiner Akten nach den jeweiligen Gegenstanden der Geschafte. Damit ist auch der Forschungs- gesichtspunkt berücksichtigt"33) Weibull wil dus, kortgezegd, onder bijeenhouding van elk archief als een zelfstandig geheel, een groepering der stukken naar het verschillend object der aangelegenheden, met de bedoeling daarmee het onderzoek in de stukken te vergemakkelijken. In wezen wil hij daarmee dus toch terugkeren tot het Franse stelsel van 1841, waarheen hij trouwens ook als het betere dan dat der Nederlanders verwijst. Zijn methode is voor ons onaanvaardbaar. Het bezwaar, dat onze Hand leiding reeds tegen deze methode inbracht, is dit: ,,dat bij de groepering (der stukken) naar het onderwerp slechts de belangen van zekere onderzoekers worden gewaarborgd, terwijl andere worden geschaad"34). Dit zeer ernstige bezwaar heeft Weibull niet eens gepoogd te weerleggen. Zoals Fruin schreef in zijn bestrijding van Weibull's ideeën33): ,,de ene categorie van aanvragers mag niet tegenover de andere bevoordeeld worden". De enige methode van ordening, die de wegen door een archief voor iedere onderzoeker openlegt, is de ordening, gebaseerd op de oorspronkelijke ordening van het archief. Daarbij komt dat deze oorspronkelijke orde, het oorspronkelijke organisme van het archief, zelf een historisch gegeven is van grote waarde, dat niet terwille van bepaalde onderzoekers mag worden vernietigd. Maar wanneer dit zo is, dan is het ook onjuist, dat in 19 van onze Handleiding te lezen staat: ,,Bij de ordening van een archief behoort slechts in de tweede plaats te worden gelet op de belangen van historische onderzoekingen". Ik meen dat deze moet vervallen, en dat zij moet worden vervangen door een die luidt: ,.Door het systeem van indeling van een archief te gronden op de oorspronkelijke organisatie van het archief worden de belangen van historische onderzoekingen zo algemeen mogelijk gediend". 33) Weibull, o.c., p. 64. 34) Handleiding, p. 141 noot. N.A.B. 1932/33, p. 27. Hiermee verwerpen wij dan tevens het zogenaamde „freie Provenienzprinzip" van Brenneke, die schrijft: ,,Wir können uns nicht mehr damit begnügen, (die Registraturen) in ihrer zufÈilligen Gestalt bestehen zu lassen oder einfach zu restaurieren, sondern müssen uns die Freiheit nehmen, sie wesentlich um zu formen"30). Hij staat hierin vlak bij Weibull. al wil hij dan ook de ordening der losse archiefbescheiden tot onderwerps- en zakendossiers laten plaats vinden in directe aansluiting op de organisatie der bestuursorganen van de instelling, waarvan het archief afkomstig is. Hij staat tegenover Winter, die in zijn bestrijding van Weibull's theorieën het behoud of herstel der oorspron kelijke orde van het archief had genoemd: ,,die sicherste Grundlage für die archivalische Forschung und die historische Erkenntnis, zu der auch die Kenntnis der registraturmaszigen Behandlung von politischen Fragen und Vorgangen der inneren Verwaltung gehören", en die dus evenals wij „die überlieferte Form der alten Registratur selbst halt für eine wichtige Grundlage der historischen Forschung; gerade aus ihr (kann) der Forscher sich die Arbeitsweise und Organisation klarmachen". „Richtig daran ist", schrijft Brenneke, „dass Formen immer irgendwie Ausdruck eines Inhalts und darum nicht bedeutungslos sind. Aber diese Bedeutung kann die Registraturgliederung doch nur gewinnen, wenn sie wirklich die Funktionen der Behörde aufweist"37) Blijkbaar ontging het aan Brenneke dat „die Registraturgliederung", wan neer zij wel overwogen is toegepast en toch niet „die Funktionen der Behörde aufweist", juist daarom door zijn vorm „Ausdruck eines Inhalts" zal zijn; dat wij de inhoud van deze vorm moeten trachten te ontdekken, namelijk de reden, waarom deze vorm „die Funktionen der Behörde' niet heeft weergegeven, en dat deze reden eveneens een zeer belangrijk historisch gegeven kan zijn. Ik kan niet eindigen zonder nog even te repliceren op de wijze, waarop Brenneke onze stelling: „een archief is een organisch geheel" meent te mogen interpreteren. Hij schrijft daarover het volgende: ..Die niederlandische Theorie war ganz auf den Entwicklungsgedanken aufgebaut: der Archivar kann nichts schaffen, er darf das Gewordene nur übernehmen oder es gegebenenfalls restaurieren. Mit diesem verband man nun einen neuen Gedanken, den des „Organismus", der zum Sehlachtruf wurde, wie in Preussen „Provenienz" und in Frankreich „Fonds". Die Niederlander unterstellten also, dass alles, was sich entwickelt habe, organisch sei. Hier mussten die ersten theoretischen Zweifel ansetzen. Sind die beiden Begriffe „entwicklungsgeschichtlich" und „organisch" tatsachlich gleichbedeutend? Gewiss, der Organismus entwickelt sich, aber schliess- lich entwickelt sich auch Pathologisches und Unorganisehes. Und sollen wir Patholo- gisches um jeden Preis konservieren, nur weil es sich auch entwickelt hat? Muss nicht gerade der folgerichtig durchdachte organische Gedanke uns davon abhalten, den Entwicklungsgedanken absolut zu setzen, wie es die Niederlander taten? Und schliesst nicht der Begriff des Organismus den Gedanken der Entwicklung in sich, wahrend das Umgekehrte, wie wir eben sahen, nicht der Fall ist"?38). „Wir müssen ausgehen von den niederlandischen Grundgedanken der Entwicklung und des Organismus. Mit dem Begriff der Entwicklung verbanden die Niederlander die (biologische) Vorstellung einer gradlinigen, von ausseren Kraften unbeeinfluss- ten Entfaltung aus dem ersten Keim heraus nach den in diesem Keim bereits be- schlossenen Wesensgesetzen und gelang'cen von da her zu der Vorstellung eines Organismus, der auf jeder seiner Entwicklungsstufen die vollendete Auspragung der ihm innewohnenden Gesetzlichkeit darstelle. Der Gedanke an eine echte ge- schichtliche Entwicklung mit all ihren Unvollkommenheiten und ihrer Abhangigkeit 30) Brenneke, o.c., p. C5.3T) Brenneke, o.c., p. 76. 3S) Brenneke, o.c., p. 70.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 28