132
133
historici bij de verschillende archieven zouden worden gedetacheerd1), zouden
zij daar bezoekers zijn en niet vallen binnen het kader van het archiefwezen.
Een andere weg moet dus gezocht worden. Het ideaal zou zijn, dat de overheid
archivistisch geschoolde krachten aanstelde bij de archieven voor zuiver historisch
wetenschappelijk onderzoek. Maar dit is een ideaal slechts, dat stellig in de prak
tijk niet te bereiken is, zeker niet wanneer bestedingsbeperkingen en personeel-
stop gelden. Dit moge zo zijn. Het streven echter naar een ideaal blijft een ge
biedende eis. Het zoeken naar nieuwe wegen is van evenveel waarde als het
behoud van het verworvene.
Een onderdeel van dit verworvene is onze wetenschap, dat bij sommige archivis-
ten de aanleg voor zuiver historische arbeid dermate is ontwikkeld, dat zij v'erre
prevaleert boven de eigenlijke arcliivistische werkzaamheden. Anders gezegd: er
zijn archivisten, die veel beter tot hun recht zouden komen als hun alleen het
bewerken van bronnenuitgaven of het schrijven van historische studiën was op
gedragen. Dit te constateren houdt geen discriminatie in, noch van de archivaris
noch van de historicus.
Is het nu niet te verwezenlijken, vraag ik mij af. zij het dan ook niet in de
nabije toekomst en alleen bij hogere materiële waardering en veel sterkere per
soneelsbezetting Van de archieven, elk op zich een conditio sine qua non, dat aan
dezulken onder ons, die een zuiver wetenschappelijke inslag hebben weten
schappelijk nu niet in de ruime zin van het woord, maar in de eigenlijke zin
meer in het bijzonder werd opgedragen, echter niet dan nadat zij een eerbied
waardige zuiver archivistische staat Van dienst hebben verworven, een zo groot
mogelijk deel van hun ambtelijke dagtaak te wijden aan het verzorgen van bron-
nenpublikaties en het schrijven van studies op het bijna oneindig grote terrein
van de historie? Zou grondig overleg en nauwe samenwerking van ons archief
wezen met de Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis, het Nederlands
Comité voor Geschiedkundige Wetenschappen, het te Utrecht gevestigde Historisch
Genootschap en alle andere organisaties, instituten en verenigingen, die zich met
geschiedbeoefening bezig houden, in deze materie niet van eminent belang zijn
zowel voor het archiefwezen in zijn geheel als voor de historische wetenschap?
Zou nauw persoonlijk contact met die hoogleraren aan Nederlandse inrichtingen
van hoger onderwijs, die onderdelen van de geschiedenis doceren, waarvoor in onze
archieven materiaal aanwezig is, zowel voor hun eigen werk als voor dat van
hun studenten niet dringend gewenst zijn? Zou, in dit verband, het moge hier
worden opgemerkt, het voor degenen, die werken in academische sfeer, èn voor
de grote groep werkers op historisch terrein daarbuiten, niet een prijzenswaardig
initiatief onzerzijds zijn te bevorderen, dat regelmatig een gestencylde opgave
verscheen van alle historische onderwerpen, waaraan studies gewijd worden, maar
die nog niet verschenen zijn, en van de namen der bewerkers en schrijvers? Zou
ons archiefwezen hier niet, gelijk in Frankrijk het Bulletin du centre d'information
de la recherche d'histoire de France, uitgegeven door de Archives Nationales, een
dienende en tegelijk coördinerende functie kunnen verv'ullen? Want, hoezeer het
dan waar moge zijn, dat archivarissen en historici twee onderscheidene functies
vervullen, is het toch niet ons aller overtuiging dat elk archief, afgezien van het
zuiver archivistische begrip, toch te allen tijde ook een historisch centrum van de
eerste orde is?
Met deze vragen nader ik het slot van deze voordracht, waarin ik getracht heb
een beeld te geven van de functie, in het bijzonder de wetenschappelijke functie
van de archivaris in de samenleving.
Aan het feit, dat ik dit deed, moet geen bijzondere betekenis gehecht worden.
Wat ik verteld heb, had ieder van ons, die beschikt over een enigszins langere
staat van dienst en archiefervaring, kunnen zeggen. Maar het leek mij nuttig in
onze Vereniging, die het laatste decennium kwantitatief zo sterk is gegroeid en
vele jonge leden telt, deze problemen, die ons toch vaak bezig houden, nog eens
te behandelen.
Duidelijk zal, hoop ik, geworden zijn, dat de archivaris in de samenleving een
1) Intussen: hoe meer dit zou geschieden, hoe beter de historische weten
schap gediend zou zijn.
belangrijke functie vervult. Deze is een dienende en tegelijk een wetenschappelijke,
zij het in de ruime zin van het woord. Zij is heteronoom, maar vertoont toch ook
duidelijk autonome tendensen. Moge het ons gegeven zijn er toe mede te werken,
dat wij de heteronome functie zo goed mogelijk vervullen en dat het autonome, dat,
wat wij doen zonder dat het onze ambtsplicht is, eens heteronoom wordt. Ons
aller medewerking is daarvoor vereist. Maar geen inspanning zij ons te veel: onze
functie is het waard. Immers, wij zijn cultuurbewaarders en, als het mag zijn,
ook zelf fakkeldragers van de historische wetenschap1).
A. VAN DER POEST CLEMENT
HET STELSEL VAN ARCHIEFORDENING VAN DE VERENIGING
VAN NEDERLANDSE GEMEENTEN
Toen ik enige tijd geleden eens naar de radio luisterde, hoorde ik bij toeval een
geestig betoog van iemand, die er zich o.a. vrolijk over maakte, dat vele sprekers
de gewoonte blijken te hebben, hun lezing te beginnen in deze vorm: Toen ik Uw
uitnodiging om hier te komen spreken ontving, heb ik even geaarzeld
Ik prijs mij gelukkig dat ik dit blijkbaar traditionele zinnetje niet behoef te
gebruiken, want ik wil U wel verklappen, dat ik Uw verzoek om in deze bijeen
komst een steentje te komen bijdragen, met beide handen heb aangegrepen. En
wel in de eerste plaats omdat iedere poging tot toenadering tussen de verzorgers
van oudere en nieuwere archieven mijn sympatie heeft. Het aantal raakpunten in
beider taak is zo veelvuldig, dat een zonder contact naast elkander leven mij
voorkomt een verlies naar beide zijden te zijn.
Anderzijds ben ik U nu Uw vergadering zich hedenmiddag wil bezighouden
met een onderwerp, dat betrekking heeft op de nieuwere archieven dankbaar,
dat U mij in de gelegenheid wilt stellen tot het verstrekken van een toelichting.
Uw agenda vermeldt als onderwerp „Het decimale registratuurstelsel der
V.N.G.". Deze omschrijving suggereert, dat ik het zal hebben over een „stelsel"
van de V.N.G., en dat is juist. Een stelsel voorts, dat zich bezig houdt met „registra
tuur", hetgeen ook nog wel kan worden toegegeven, al is het minder van harte,
omdat het woord registratuur teveel doet denken aan „registreren, optekenen, in
een register inschrijven", en te weinig aan archiefvorming.
Dat dit stelsel „decimaal" zou zijn, berust op een reeds jarenlang bestaand
misverstand, waaraan Voor een deel 4e V.N.G. en haar Registratuurbureau zelf wel
enige schuld hebben, omdat vooral in de twintiger jaren, toen het stelsel meer en
meer gestalte begon te krijgen, onbewust met de terminologie wel eens wat minder
accuraat is omgesprongen. Daardoor is ook dit begrip „decimale" in het spraakge
bruik doorgedrongen en gekoppeld aan het stelsel. Zozeer, dat Uw secretaris, die mij
gevraagd had over het „dossierstelsel" te spreken, toch weer liever voor zijn agenda
de oude minder juiste term koos.
Intussen is dit geen verwijt aan Uw secretaris en ben ik geen ogenblik bang,
dat hij en ook U een ander onderwerp in gedachte heeft dan ik. Het is dus alleen
om de terminologie wat zuiver te stellen als ik U verzoek mijn korte uiteenzetting
te willen beschouwen als gewijd aan „het stelsel van archiefordening der V.N.G.
Het zou niet vreemd zijn, als in Uw midden de vraag rees: Is het wel nodig
een „stelsel" te propageren? Kan niet ieder worden vrijgelaten in de wijze,
waarop hij zijn archief wil ordenen?
Op het laatste deel van de vraag zou ik willen antwoorden, dat de V.N.G.
niemand dwingt in een bepaalde richting en dat ook nooit zal kunnen of willen
doen, omdat zij daartoe noch de machtsmiddelen heeft, noch wenst. Maar dat het
propageren van het stelsel juist is, daarvan ben ik volkomen overtuigd.
U T.z.t. hoop ik nadere mededelingen te doen over een onderzoek naar de
verhouding archivaris-historicus in andere landen, dat door mij wordt ingesteld.