122 wordt ook op de ontwikkeling van het ambt van archivaris in het buitenland, inzonderheid in Amerika, alwaar vele activiteiten op het gebied van de mo derne archieven van hem uitgaan. Dr. Van de Ven ziet in de beschouwingen van de inleider een ideële en een materiële kant. Materieel gezien is de salariëring van de archivaris niet evenredig aan zijn wetenschappelijke taak. Na toelichting van zijn zienswijze geeft hij de volgende motie in overweging: ,,De Vereniging van Archivarissen in Nederland, in algemene vergadering bij een te Rotterdam op 24 april 1957, gehoord de verhandeling van haar medelid, de heer drs. A. van der Poest Clement, rijksarchivaris der le afdeling van het Algemeen Rijksarchief, over de wetenschappelijke taak der archiefambtenaren; overwegende, dat die taak dezelfde is gebleven, maar dat de zgn. rangeninflatie bij het archiefwezen niet of nauwelijks is toegepast; overwegende verder, dat dientengevolge het archiefwezen, en met name de rijksarchiefdienst, in een ongelijke verhouding is komen te staan tot andere dien sten, waar die inflatie wel is doorgedrongen; besluit aan het bestuur op te dragen de besturen der afdelingen resp. van rijksafchiefambtenaren en van archiefambtenaren in andere overheidsdiensten te verzoeken, met alle geoorloofde middelen er naar te streven, dat deze ongelijk heid op zo kort mogelijke termijn worde opgeheven, en gaat over tot de orde van de dag. De voorzitter wil zich op de motie beraden en na overleg met het bestuur in de middagvergadering hierop terugkomen. Vervolgens geeft hij een korte samenvatting van het besprokene en wijst op de uitspraak van dr. Bautier (Frankrijk), die als gevolg van de sterke ontwikkeling op administratief ge bied, de taak van de archivaris in deze tijd allereerst technisch uitvoerend ziet en aan het wetenschappelijk onderzoek een tweede plaats toekent. In Frankrijk wordt er ernstig naar gestreefd de archieven tot het publiek te brengen door b.v. voorlichting te geven aan onderwijskrachten en vervolgens door het bezoeken in klasseverband van georganiseerde tentoonstellingen van documenten enz. Flij merkt bovendien op, dat de archivaris vooral historische belangstelling moet hebben, wil hij zijn taak naar behoren kunnen vervullen. Vervolgens dankt hij de spreker voor zijn inleiding. Alvorens de morgenvergadering te besluiten worden de notulen van de ledenvergadering, gehouden te Kampen op 8 sept. 1956, vastgesteld. Na opening van de middagbijeenkomst zegt de voorzitter, dat het bestuur geen bezwaar maakt de motie aan de vergadering voor te leggen, omdat het een actie binnen het kader van de vereniging betreft. Hij nodigt de leden uit hun visie hierop te willen geven. Dr. Obreen vraagt zich af, wat men hier onder „rangeninflatie" moet ver staan. Betreft het in dit geval een salariskwestie of meer ideële doelstellingen? Hij had graag duidelijk omschreven gezien wat wij nu eigenlijk willen. De heer Scherft kan zich wel met het voorstel verenigen. Ook hij moet echter bezwaar maken tegen het woord „rangeninflatie". Het komt hem voor, dat men misstanden, die elders bestaan, hier wil invoeren. Mr. Schaap meent, dat niet alleen de rijksarchiefdienst, zoals in de motie staat, doch ook de ge meentelijke archiefdiensten belang hebben bij deze materie. Hij stelt daarom voor de motie in deze zin te wijzigen. De voorzitter stelt voor, gezien de opmerkingen van verschillende zijde, de motie terzijde te leggen en de besturen der afdelingen ter verzoeken de 123 problemen in een gecombineerde vergadering te behandelen. Hij vraagt dr. Van de Ven of hij zich daarmede kan verenigen. Deze gaat gaarne accoord en zegt dat, wanneer er iets gebeurt, de manier waarop minder terzake doet. Vervolgens heet de voorzitter de heer Ph. F. Ruygh, directeur van het registratuurbureau van de Vereniging van Ned. gemeenten, die zal spreken over het stelsel van archiefordening dezer vereniging, van harte welkom in deze vergadering. Hij stelt voorop, dat het hier gaat om een oriënterende inleiding, die wellicht door enige andere gevolgd zal worden. Het is dus niet de bedoeling zwaarwichtige discussies en overhaaste conclusies uit te lokken. Vervolgens houdt de heer Ruygh zijn lezing (zie hierna p. 133). Na een korte pauze spreekt mr. K. Schaap, archivaris der gemeente Arnhem, over hetzelfde onderwerp (zie hierna p. 136). Daarna geeft de voorzitter ge legenheid tot het stellen van vragen. De heer Scherft vraagt zich af, wanneer de stukken in hun causaal verband worden geordend, hoe dan de beleids- en meer algemene aspecten kunnen worden aangetoond. De heer Ruygh antwoordt, dat door het plaatsen van verwijzingen en het invoegen van afschriften het aantal mogelijkheden kan worden vergroot. Overigens is het voor de administratie onpiogelijk alle behoeften van de toekomst te voorzien. Mr. Van Schilfgaarde vraagt, of het bijhouden van een indicateur dooi de V.N.G. wordt aangemoedigd. De heer Ruygh zegt, dat dit inderdaad het geval is. Hij kan zich echter voorstellen, dat de administratie, b.v. door gebrek aan personeel, dit tijdrovende werk achterwege laat en meent aan de code alleen voldoende te hebben. Dr. Van Hoboken meent, dat een indicateur slechts dan behoorlijk zal functioneren, wanneer hij verwijst naar het dossiernummer van een brief. De heer Ruygh antwoordt, dat dit op moeilijkheden stuit, aangezien de dossier nummers kunnen veranderen, b.v. door verandering van het aspect van de zaak. Het zou voor de administratie veel te tijdrovend zijn, wanneer steeds die veranderingen moesten worden aangebracht. De mensen van de praktijk zullen er weinig voor voelen al dit werk te verrichten voor misschien enkele brieven, die in de toekomst door middel van de indicateur kunnen worden opgespoord. Overigens gaat de vraag uit van de veronderstelling dat het in schrijf register op enigerlei wijze grondslag is voor het ordeningssysteem, het geen in de meeste gevallen onjuist is. Mr. Van Schilfgaarde vraagt, of, indien een bepaalde zaak van aspect ver andert, dit in het archief terug te vinden is. De heer Ruygh zegt, dat dit zeer gemakkelijk te ondervangen is door het plaatsen van verwijzingsbladen. Bij hun opleiding wordt de registratoren geleerd met de verschillende aspecten van één bepaalde zaak rekening te houden. Overigens is het natuurlijk zo, dat de beste registrator de beste dossiers maakt. Dr. Van Hoboken heeft ervaren, dat de administratie niet voldoende op de hoogte is van wat te verstaan onder een archiefstuk. Vele registraturen wor den vermengd met brochures, krantenknipsels e.d., waardoor zij gaan lijken op documentatiediensten. Hij vraagt zich af, of het documentatiemateriaal niet beter kan worden ondergebracht in afzonderlijke dossiers. De heer Ruygh wil de oplossing meer in de praktijk zoeken. Wanneer de definitie van de Hand leiding het krantenknipsel of de brochure niet als archiefstuk wil aanvaarden, dan moet de definitie maar uitgebreid worden. Het komt immers in de praktijk

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 2