150 151 SALARISNORMEN VOOR GEMEENTEARCHIVA RISSEN EN GEMEENTE ARCHIEF AMBTEN AREN De hier aan het woord zijnde leden waren van oordeel, dat de krantenknipsels e.d., bedoeld in de toelichting op de genoemde circulaire van 28 december 1949, niet in de archieven behoren te worden opgenomen, maar in een naast het be trokken archief te vormen bibliotheek. Het is dus geenszins hun bedoeling het ver zamelen van krantenknipsels e.d., die voor de informatie van de overheidsorganen Van belang kunnen zijn, te bemoeilijken, maar wel om te voorkomen, dat het archief zijn specifiek karakter van „papieren neerslag der bestuurshandelingen" verliest. De bovenbedoelde leden zouden daarom de volgende nadere omschrijving van het bepaalde in art. 1, lid 2, onder a, in overweging willen geven: „Van de ontvangen bescheiden zijn alleen die bestemd om onder het ontvangende orgaan te blijven berusten, welke zowel naar hun adressering als naar hun inhoud aan dat orgaan gericht zijn, zodat dit orgaan ambtelijk verplicht is van die bescheiden kennis te nemen, alsmede die bescheiden, welke als bijlagen bij de eerstgenoemde moeten worden beschouwd." De hier aan het woord zijnde leden zouden gaarne het oordeel van de minister over deze suggestie vernemen. Zo hij ermede instemt, op welke wijze stelt hij zich dan voor deze interpretatie bindend te verklaren: door haar in de wet vast te leggen, of door haar bij het in werking treden van de wet per circulaire bekendheid te geven, of eventueel op nog andere wijze? Andere leden, die eveneens de woorden „met bestemming daaronder te blijven berusten" enigszins vaag achtten, vroegen zich af, of het niet beter is deze te ver vangen door: „welke van blijvende waarde zijn voor het overheidsorgaan, hetwelk de stukken ontvangt of opmaakt". Gevraagd werd voorts, of ook het begrip „archiefbewaarplaats" niet behoort te worden gedefinieerd, b.v. in deze voege: „Deze wet verstaat onder archiefbewaar plaatsen de in deze wet bedoelde archiefbewaarplaatsen." Zonder zulk een om schrijving zouden ook alle particuliere archieven formeel onder de werking van de wet vallen. Art. 9. Is de minister van mening, dat omtrent de opleiding voor hoger archief ambtenaar reeds een voldoend gerijpte algemene opinie is gevormd? Art. 12, lid 1. Naar de mening van de commissie zou het aanbeveling verdienen hier een bepaling op te nemeen, welke de huidige rechtspositie van de rijksarchi varissen, die thans naast de algemene rijksarchivaris verbonden zijn aan het alge meen rijksarchief, waarborgt. Waarom is de inhoud van art. 11 van het ontwerp van de Vereniging van Archivarissen niet overgenomen, waarin na de thans voor gestelde bepaling nog de zin is opgenomen: „Hij wordt bijgestaan door de nodige rijksarchivarissen en verdere ambtenaren."? Art. 22, lid 2. Waarom wordt in tegenstelling tot het bestaande gebruik de pro vinciale inspecteur door de Staten benoemd? Is deze bepaling niet in strijd met art. 156 van de Provinciale Wet? Art. 25, lid 1. Onder verwijzing naar het algemene gedeelte van dit verslag werd gevraagd, of het geen aanbeveling verdient na lid 1 een nieuw lid in te voegen van de volgende inhoud, welke analoog is aan art. 22, lid 1: „Onder de bevelen van burgemeester en wethouders oefent de gemeentearchivaris overeenkomstig een door de gemeenteraad vast te stellen en aan gedeputeerde staten mede te delen regeling toezicht uit op de zorg voor de archiefbescheiden van de gemeentelijke overheidsorganen, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de gemeentelijke archiefbewaarplaats.". Art. 25, lid 2. Waarom is het voorschrift uit de oude wet vervallen, volgens hetwelk burgemeester en wethouders een aanbeveling van twee personen aan de raad moesten voorleggen? Art. 32, lid 1. Hoewel verschillende leden geen bezwaar hadden tegen de hier- bedoelde samenwerking tussen besturen van waterschappen, veenschappen en veen- polders enerzijds en gemeentebesturen anderzijds, vroegen zij zich af, of deze be paling zich verdraagt met art. 30, lid 1, van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Voorts werd gevraagd, of met de woorden „met inachtneming van bij het reglement van instelling gestelde regelen" bedoeld wordt, dat in het reglement der instelling regelen gesteld moeten worden, wil het waterschap tot samenwerking bevoegd zijn, dan wel of de betekenis slechts is, dat waterschappen, indien regelen gesteld zijn, deze in acht moeten nemen. De afdeling Gemeente- en waterscbapsarchiefambtenaren stelde in haar vergadering van 17 sept. 1955 de hierna volgende salarisnormen vast. Deze werden in 1956 door de Centrale van hogere gemeenteambtenaren in principe aanvaard en verkregen daarna ook het fiat van het bestuur van onze Vereniging. Voor het verstrekken van de nodige gegevens aan de genoemde Centrale moesten o.a. aan alle gemeentearchieven inlichtingen worden gevraagd over de huidige salariëring. Het door deze enquête bijeengebracht materiaal leert wel, dat er nog heel wat scheve en soms heel scheve plooien vallen recht te trekken en dat de vaststelling van deze normen zeker geen overbodig werk is geweest. Ter vaststelling van de hieronder volgende salarisnormen voor archivarissen en archiefambtenaren in gemeentedienst is gebruik gemaakt van de volgende vergelijkingsobjecten: a. de salarisnormen, welke in de betrokken gemeente gelden; b. die, welke bij de rijksarchiefdienst gelden Een gemeentearchivaris behoort een salaris te genieten gelijk aan dat van een hoofd van een tak van dienst ir: dezelfde gemeente, aan wie soortgelijke eisen van opleiding en geschiktheid worden gesteld als aan de archivaris of wiens tak van dienst in betekenis met de archiefdienst kan wor den vergeleken, een en ander echter met dien verstande, dat het salaris van de gemeentearchivaris in geen geval lager behoort te zijn dan van een archi varis of gediplomeerd archiefambtenaar in vergelijkbare positie bij de rijks archiefdienst. Ter beantwoording van de vraag, welke posities bij de rijksarchiefdienst in elk afzonderlijk geval als vergelijkbaar moeten worden beschouwd, moge het volgende schema dienen: a. archivaris I, indien aan zijn archief tevens een of meer archiefambte naren I verbonden zijn: rijksarchivaris; b. archivaris I, indien aan zijn archief geen andere archiefambtenaren I, maar wel een of meer archiefambtenaren II zijn verbonden: hoofdcharter meester of chartermeester I; c. archivaris I, zonder ondergeschikt gediplomeerd personeel: charter meester I of chartermeester; d. archivaris II, indien aan zijn archief tevens een of meer archiefambte naren II verbonden zijn: hoofdarchivist A of hoofdarchivist; e. archivaris II, zonder ondergeschikt gediplomeerd personeel: hoofd archivist of archivist. N.B. Het bovenstaande kan op archivarissen I (d.w.z. in het bezit van het radicaal van wetenschappelijk archief ambtenaar der le klasse) slechts van toe passing worden geacht, voorzover het betrokken gemeentebestuur hetzij tot de benoeming van een archivaris I verplicht is, hetzij (ook zonder zodanige verplich ting) aan het vervullen van het archivariaat door een archivaris I de voorkeur geeft. Overigens is in alle bovengenoemde gevallen in het algemeen gedacht aan functies, die als volledige betrekkingen moeten worden beschouwd. Bij onvolledige betrek kingen dient dus rekening te worden gehouden met de voor de vervulling van het ambt vereiste tijd. In geval van cumulatie (b.v. archivaris-museumdirecteur in dezelfde gemeente) blijve de nevenfunctie buiten beschouwing en worde dus slechts rekening gehouden met de functie van de archivaris als zodanig.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 16