BLADVULLING DE PLAATS VAN VAN HET NEDERLANDSE ARCHIEFRECHT 88 Ieren dan als: „archieven dienen zo geordend en beschreven te worden, dat de gevraagde bescheiden zo snel mogelijk teruggevonden kunnen worden", in de Handleiding dient te worden vermeld, en wel te meer' omdat inij bekend is, dat sommigen „gevraagde bescheiden" zouden willen vervangen door „be scheiden met juridische bewijskracht." Daarna hoop ik de vraag te mogen stellen of het beginsel der methode, die het meest efficiënt naar het doel leidt, het best kan worden weergegeven met: het indelingssysteem van een maatschappelijk archief worde zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de ontwikkeling van de organisatie der administratie van het bestuur, waarvan het archief afkomstig is. Ik stem nl. van harte in met de suggestie van dr. Formsma een discussie te doen houden, maar geloof, dat deze dis cussie, al leidt zij maar tot een leerzaam archivistisch opinie-onderzoek, de herziening der Handleiding pas kan bevorderen, als vóór de grondbeginselen der methode het uitgangspunt en het doel besproken worden. J. A. TEN CATE DE GEVAREN VAN ZAPONER1NG Bij de hervatting der zaponering van archivalia, die wegens aantasting door vocht of anderszins noodzakelijk in behandeling moesten worden genomen, bleken op het rijksarchief in Friesland de gevaren hiervan voor de binder niet denkbeeldig. De bezwaren van een intensief bezig zijn in een kleine ruimte met de daarvoor bestemde vloeistof, die scherp prikkelend werkt op ogen en slijmvliezen, bracht de adjunct-archivist Van der Wal er toe een kast te ont werpen en te vervaardigen met ingebouwde exhauster, die de binder in staat stelt ongehinderd zijn werkzaamheden te verrichten De onzuivere lucht wordt direct naar buiten gevoerd uit de met glas overdekte ruimte, waarin het te bewerken deel of archiefstuk ligt. Een raster van fijn gaas verhindert het eventueel wegzuigen van losse deeltjes. Hoewel de proefnemingen nog maar in het eerste stadium verkeren en verbetering van het toestel overwogen wordt, ligt de vooronderstelling voor de hand dat hierdoor een zeer belangrijke ver hoging der produktiviteit zal worden verkregen, omdat de binder thans geen hinder en prikkeling door de scherpe lucht van het zapon meer ondervindt. Aldus een mededeling in de Verslagen 1955 p, 101. 89 De opname van een mijner stellingen, welke ik met het oog op mijn pro motie te Leiden had overgelegd (N.A. 1955/56 p. 127), schijnt enige aandacht te hebben getrokken, en aangezien de Redactie mij nu verzoekt haar toe te lichten, wil ik hieraan gaarne voldoen. Ik stelde: „Het is ongewenst bij de behandeling van het administratief recht te zwijgen van de Archiefwet-1918 en de daarmee samenhangende hoofdbe ginselen van ordening van archieven". De Archiefwet werd niet genoemd door prof. mr. R. Kranenburg (Inleiding in het Nederlands administratief recht, 1941), daarin gevolgd door dr. M. M. van Praag, en in het algemeen deel van het verzamelwerk Nederlands bestuursrecht wordt daar evenmin over gesproken. Wel vindt men deze wet in twee van de bijzondere hoofdstukken van laatstgenoemd werk behandeld, en wel door prof. dr. G. A. van Poelje bij de geschriften in het hoofdstuk: Openbare orde, en door mr. G. J. Wiarda bij het archiefwezen in het hoofdstuk: Kunsten en wetenschappen. Men pleegt hier te lande onder administratief recht (of bestuursrecht) te verstaan een gedeelte van het staatsrecht, omvattende regels betreffende de overheid, als dit recht niet is omschreven in de Grondwet of in een der door deze vereiste wetten1-4). Onder deze omschrijving valt de, in de stelling genoemde, Archiefwet-1918. Deze wet bevat immers voorschriften, gericht tot de overheid, terwijl de Grondwet haar niet noemt, zodat de Archiefwet en de besluiten ter uitwerking daarvan terecht behandeld werden in genoemd, het gehele administratief recht omvattend boek Nederlands bestuursrecht. Prof. Van Poelje brengt (t.a.p.) de algemene betekenis van de Archiefwet naar voren. Ik wil nog verder gaan. Uitgaande van het geschrift als hulpmiddel voor het tekort aan menselijke memorie, merk ik op, dat de administratie (de gezamenlijke bestuurslichamen) in overwegende mate van het geschrift gebruik maakt, meer daarop steunt dan op een mondelinge behandeling, want men pleegt de mondelinge handeling door notulen, processen-verbaal en andere stukken schriftelijk vast te leggen. De term administratie heeft dan ook in engere zin de betekenis van schriftelijke behandeling van bestuurszaken. De- geen, die met de behandeling daarvan belast is, de administrateur, ziet zich dan ook voor de eis gesteld, dat hij moet weten wat te doen met zijn pa pieren als zodanig. Dit is als vereiste des te klemmender naar mate uit ver schillende oorzaken al jaren lang de stroom van papieren toeneemt, Aangezien dit verschijnsel bij steeds meer overheidslichamen is waar te nemen, behoort de bespreking daarvan naar het algemeen deel te worden overgebracht. Be doeld vereiste dient aan degene, die zich toelegt op de studie van het admini stratief recht, de administrateur in spe, duidelijk gemaakt te worden in ieder werk op dit gebied dat bestemd is voor studenten-juristen, omdat dezen over 1Mr. S. J. Fockema Andreae, Rechtsgeleerd woordenboek (1948). 2) Mr. R. Kranenburg, Inleiding in het Nederlandsch administratief recht (1941, p. 5—6). 8) M. M. van Praag, Algemeen Nederlands administratief recht (1950). 4) Nederlands bestuursrecht, bewerkt o.l.v. mr. Kranenburg e.a. (1953, 2 dln.), deel 2 p. 96—97 en 300—301).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 5