IN MEMORIAM Mr. Rh. VAN ROIJEN
82
Op 12 juli 1956 overleed te Leiden mi. Rh. van Roijen, gemeentearchivaris
aldaar. Hij werd geboren te Hoogezand op 3 april 1895, waar zijn vader
burgemeester was. Zijn moeder behoorde tot het geslacht Feith (ook zijn
voornaam Rhijnvis wijst hierop), dat behalve magistraten en bankiers ook
enkele archivarissen heeft opgeleverd. Zijn grootvader, mr. B. van Roijen,
was burgemeester der stad Groningen in de moeilijke jaren van de ontmante
ling der vesting. Rh. van Roijen bezocht het gymnasium te Assen en studeerde
vervolgens aan de Rijksuniversiteit te Groningen in de rechtswetenschap. Zijn
doctoraal examen deed hij in 1920; kort daarop promoveerde hij op stellingen.
In het najaar van 1921 werd hij aan de afdeling Algemene Zaken der Gro
ningse gemeentesecretarie als adjunct-commies verbonden. Naast zijn ambtelijk
werk beoefende hij ook de journalistiek. In het Nieuwsblad van het Noorden
schreef hij verschillende artikelen over historische onderwerpen (bv. Wester-
wolde)het maandblad „Groningen" bevatte van zijn hand een bijdrage over
het Prinsenhof te Groningen; in het maandblad Heemschut vroeg hij aan
dacht voor enige toen bedreigde monumenten: het Poortershuisje te Groningen
en het kerkje te Fransum (gem. Aduard). Met anderen verzorgde hij in opdracht
van de Vereniging tot bevordering van het vreemdelingenverkeer het aardige
en goed verluchte boekje „In en om Groningen".
De N.R.C. bevatte destijds beschouwingen over toenmalige Groningse
actualiteiten, ingeleid als volgt: Men schrijft ons uit Groningen. Deze artike
len, die van Van Roijens hand waren, werden op het stadhuis doorgaans niet
met vriendelijke ogen bekeken. In het voorjaar van 1926 beëindigde hij zijn
werkzaamheden ten stadhuize en meldde zich als volontair aan bij het ge
meentearchief ten einde aldaar de stage te doorlopen, nodig voor het examen
der le klasse, waarvoor hij vervolgens geslaagd is. Op het gemeentearchief
ordende en beschreef hij het archief van het Armhuiszittend convent, een der
oudere Groningse hofjes, dat in het midden der vorige eeuw zeer onvolledig
aan het destijds bestaande provinciaal „Archief van Groningen" was overge
dragen. Het feit dat zijn vader, die na zijn aftreden zich te Groningen ge
vestigd had, tot voogd van dit convent was benoemd, vergemakkelijkte zeer
de overdracht van een meer volledig archief. Voor de bekende Groningse
Volksalmanak leverde hij twee bijdragen. In jrg. 1928: De Armhuissitten
Broederschap en het gasthuis in de A-kerkstraat, resultaat van bevindingen,
bij het ordenen van het archief dier corporatie opgedaan, en later voor jrg.
1935: De vestiging van een Raad van Admiraliteit te Groningen onder het
Spaanse bewind in 1588. Laatstgenoemde bijdrage behandelt een episode uit
een overigens weinig bekend tijdperk der Groningse geschiedenis, nl. dat na het
zgn. verraad van Rennenberg 1580 1594).
Tijdens zijn verblijf op het gemeentearchief werd Van Roijen terecht
bijzonder geboeid door het zgn. diarium van de stadssecretaris Egbert
Alting (1553.1594), d.i. diens protocol van civiele zaken, dat evenwel door
spekt is met talrijke, „politieke resolutiën" en als zodanig een zeer belangrijke
83
bron voor de geschiedenis van de stad Groningen gedurende de tweede helft
der 16e eeuw. Hij besloot dit protocol uit te geven; hij begon het te copiëren
en uit gelijktijdige bronnen zoveel mogelijk toe te lichten. Dit werk
is zo goed als gereed gekomen; het zal een plaats vinden in een grotere bron
nenpublicatie betreffende de stad Groningen in de tweede helft der 16e eeuw,
welke door dr. W. J. Formsma, de tegenwoordige rijksarchivaris in Groningen,
voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën bewerkt wordt.
Met ingang van 1 juni 1928 werd Van Roijen benoemd tot commies-charter
meester aan het rijksarchief in Utrecht. Hij kwam daar onder de voortreffelijke
leiding van wijlen Heeringa, die hij later na diens overlijden in het Archieven
blad heeft herdacht. Allereerst werd hem daar opgedragen de inventarisatie
der oude doop-, trouw- en begraafboeken der provincie Utrecht, een arbeid,
die hij het volgende jaar voltooide en die in 1930 in druk verscheen. Ver
volgens vervaardigde hij als voortzetting van het werk zijner voorgangers
regesten van de archieven der kleine kapittelen en kloosters; die van de
mannenkloosters Nieuwlicht en Vredendaal en van de vrouwenkloosters wer
den voltooid. Daarna werden alle regesten, ook die zijner voorgangers, aan
een revisie onderworpen ten einde de nodige uniformiteit van bewerking te
verkrijgen. Ten slotte werd hem de inventarisatie van het kapittelarchief van
Oud-Munster opgedragen. In tegenstelling met andere kapittelarchieven be
stonden van dit archief vrijwel geen oude inventarissen; wel waren op de
stukken duidelijke dorsale aantekeningen aangebracht. Met behulp van deze
ontwierp Van Roijen een systeem van ordening dat de goedkeuring van
Heeringa mocht verwerven en dat bij de beschrijving der stukken als leidraad
gediend heeft. Voltooid heeft hij deze arbeid niet; zij werd later door Hee-
ringa's opvolver, De Jonge van Ellemeet, overgenomen. Tussendoor beschreef
hij nog het ingekomen archief der ambachtsheerlijkheid Abcoude en het familie
archief Van der Muelen. Ten dele in vrije tijd hield hij zich bezig met de
klappering der Verslagen van 's Rijks oude archieven, een werk, indertijd
door wijlen mej. Van Soest ondernomen. Niet alleen de namen, doch ook de
zaken werden geïndiceerd. Ook dit werk kon hij niet voltooien; het zou hem
naar zijn volgende standplaats, het Leidse gemeentearchief vergezellen.
Gepubliceerd heeft Van Roijen gedurende zijn verblijf op het Utrechtse
rijksarchief slechts twee opstellen, n.L: Emmikhuizen-Veenendaal (Jaarboekje
Oud-Utrecht, 1935) en: De oudste kapittelrekenirg van Oud-Munster uit het
jaar 1295 (Bijdr. Med. Hist. Gen. deel 58 (1937)), het laatste een bronnen
uitgave. Een derde bijdrage, „De overluidingen van den Dom te Utrecht".
bleef in handschrift.
Het Utrechtse rijksarchief had voor Van Roijen nog een zeer bijzondere
betekenis: hij leerde er in 1930 zijn latere vrouw mej. mr. Th. W. C. Gratama
kennen, die zich daar toen als volontair had aangemeld.
Op 15 maart 1938 trad Van Roijen op als archivaris der gemeente Leiden.
Leiden, eertijds de tweede stad van Holland en de industriestad bij uit
nemendheid in dat gewest, welke perspectieven werden hier voor hem ge
opend! Voor een buitenstaander is het moeilijk een overzicht van zijn
archiefwerkzaamheden in deze laatste periode te krijgen. Wel heeft hij aan
B. en W. geregeld archiefverslagen uitgebracht, doch deze zijn nooit gepu
bliceerd. Mij is alleen bekend dat hij de prentverzameling en de bibliotheek
van het archief reorganiseerde door de verschillende supplementen op die ver-