44
vrijdagmiddag 28 september van 4 uur tot kwart voor zeven, gepresideerd
door dr. Ferrando uit Barcelona met de heren Graswinckel en Filangieri
als assessoren, handelde over het rapport van laatstgenoemde over private
archieven. Van de 30 sprekers, die voor deze middag op de lijst stonden, moge
dr, Groeneveld (Kon./Shell lab.) worden genoemd, die het over het belang
van bedrijfsarchieven had zowel voor de instellingen, die hen schiepen, maar
ook voor de maatschappij (economische geschiedenis). Dr. G. meent te mogen
verwachten dat in de volgende dekade een archiefleer, passend ook voor
privaatrechtelijke lichamen, door verdere samenwerking tussen archivisten
in publieke en private dienst zal ontstaan.
De heer P. H. Desneux, archivaris van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken te Brussel, zou liever spreken van „archives semi-officielles" dan van
papiers privés en wilde dan aan de Staat het recht geven ook deze semi-
officiële archieven te microfilmen, te inventariseren en te beschermen. Daar
tegen protesteerde de algemene rijksarchivaris van België, dr. Et. Sabbe, die
's heren Desneux' mening over wat de wetgeving ten deze zou moeten in
houden voor geheel onjuist verklaarde. In België beschouwt men de vrijheid
als het hoogste goed en nooit zou het Belgische parlement een wet aannemen,
die de particuliere eigendom zou aantasten! Aardig was het woord van de
Indiase afgevaardigde dr. Joshi uit Bombay: boven elke archiefdeur mocht
wel het Sanskrietse spreekwoord staan: voortbrengsel van vuur, voortbrengsel
van water, geef die nooit in handen van dwazen. Israël, vertelde dr. Bein,
een oud volk met een nieuwe staat, zonder staatsarchieven, is aangewezen op
de medewerking van particulieren, die eigenaar zijn van brieven en andere
documenten, die het leven weerspiegelen.
Nadat graaf Filangieri al zijn medewerkers had bedankt en zijn voldoening
had uitgesproken over de harmonie en de sfeer van begrip tijdens de bespre
kingen, huldigde en dankte de voorzitter, Jhr. Graswinckel, hem en verklaarde
het derde congres dat dr. Braibant bestempeld had als: niet een succes,
maar een triomf! gesloten.
Als plaats voor het vierde congres is Stockholm aangewezen; daar het
nieuwe archiefgebouw, dat aldaar in de rots wordt uitgehouwen, niet eerder
klaar kan zijn, is 1960 als tijdstip gekozen.
De enige tegenvaller van dit congres was, dat de Italiaanse collega's op
enkele kopstukken na - alleen hun eigen taal spraken. Daardoor mengden
zij zich niet onder de buitenlanders en konden zij, met name op de tentoon
stellingen, geen inlichtingen geven.
Aan de begeleidende dames werd een lijst van bezienswaardigheden uitge
reikt, welke zij tijdens de vergaderuren konden bezoeken. Een comité als „Den
Haag ontvangt" is in Florence onbekend. Verscheidene Franse dames, die ook
het congres op Scheveningen hadden meegemaakt, kwamen de Nederlanders
nog eens complimenteren over de hartelijke ontvangst en de uitstekende orga
nisatie aldaar.
Voor wie de drie congressen heeft meegemaakt valt niet te loochenen, dat
meer en meer het nut van en de vreugde over zulk een ontmoeting met colle
ga's van heinde en ver zijn oorsprong vindt in de gemeenschappelijke excursies,
recepties en maaltijden. Het is tijdens zulk ongedwongen samenzijn in een nu
eens grandioze, dan weer idyllische omgeving, dat vriendschapsbanden worden
aangeknoopt en dat de liefde voor het gemeenschappelijke vak zonder tolk of
45
koptelefoon vele taalmoeilijkheden overwint.
De lange, onverteerbare vergaderingen zijn voor de meeste deelnemers slechts
een moedig vervulde plicht.
Dinsdagmiddag werd door het reisbureau Cook een autobusrit over de
heuvels rondom Florence aangeboden: gezicht op de stad van de Piazzale
Michel Angelo af en theepauze te Fiesole. Woensdagmiddag vond een tocht
per autocar door de stad plaats; met een bezoek aan de Galleria dell 'Academia,
het S. Marcoklooster, drie kerken en de grafkapel der Medici gaf deze excur
sie veel te verwerken! Donderdagmiddag een door de congresleiding aange
boden bustocht naar het naburige stadje Prato, waar het gemeentebestuur op
grootse wijze in het stadhuis ontving. Een bezoek aan de interessante tentoon
stelling van het archief van het handelshuis Datini (m.m. te vergelijken met
dat der Fugger), in de 14de eeuw gesticht door Francesco Datini, moest he
laas vluchtig zijn. Ter gelegenheid van de receptie, donderdagavond in het
Florentijnse stadhuis aangeboden door de Sindaco der stad, wisselden deze en
voorzitter Graswinckel hoffelijke woorden. Daarna begaf het gezelschap zich
via de luchtbrug naar de Galleria degli Uffizi, waar gelegenheid was tot rus
tige bezichtiging van prachtige schilderijen. Vrijdagmorgen bracht een voor
stelling in de Cinema Odeon: een kleurenfilm over de Italiaanse staatsarchieven
en enige van hun paradepaardjes en een van een beroemd handschrift met
miniaturen. Het bezoek aan de villa's der Medici per touringcar des vrijdags
middags leidde de deelnemers weer de stad uit: Poggio a Caiano (in de gevel
terre-cuite médaillons van Lucca della Robbia), Castello en Petraia, beide
laatstgenoemde met prachtige tuinen. Vrijdagavond boden het provinciaal be
stuur en de provinciale V.V.V. een concert van Italiaanse kamermuziek aan
in de Sala Bianca van het Palazzo Pitti. Zaterdag bood de congresleiding een
excursie naar Siena aan. Vijftien grote bussen reden langs een weg, voor een
groot deel omzoomd door olijfboomgaarden en wijngaarden, waarin wijn
stokken met zware blauwe druiventrossen geleid waren om moerbeistammen.
Te Siena werd eerst een bezoek gebracht aan de archief tentoonstelling van
de Monte dei Paschi (oorspronkelijk een bank-van-lening)daarna aan het
staatsarchief (Palazzo Piccolomini), waar ieder het oudste stuk (anno 736)
in de permanente toonzaal wilde zien en waar het gezelschap werd gelaafd
met erewijn en taartjes. De ligging van het grootse stadhuis aan een onbe
dorven middeleeuws plein (waarop nog jaarlijks een tournooi wordt gehouden)
zei de congressisten meer dan de stortvloed van Italiaanse woorden, waar
mede de congresleiding in de grote raadzaal aldaar officieel werd begroet.
Een overvloedige lunch werd ten dele in een hypermodern hotel, ten dele in
het Convitto di Tolemei aangeboden. De terugtocht leidde langs S. Gimignano.
waar ogenschijnlijk sedert 1500 nooit meer iets is bijgebouwd. Het gezelschap
bezichtigde er kerk en stadhuis.
Tot slot een woord over de economisch-historische tentoonstelling. Deze,
Vita Mercantile Italiana genoemd, was als volgt ingedeeld: (1) Mensen en
dingen, (2) Internationaal Verkeer, (3) Openbare en particuliere Geldmiddelen,
(4) Bankiers en Banken, (5) Verzekeringswezen. De gedrukte catalogus, met
tal van fraaie afbeeldingen verlucht, telde 366 nummers. De stukken droegen
Italiaanse opschriften; de hoofden der onderafdelingen waren in de drie moder
ne talen aangebracht. Behalve archivalia en een schat van handschriften, met