70
dracht tot uitgave der Bronnen betreffende de kerkelijke toestand der Neder
landen uit hei archief der Oudbisschoppetijke Glerezij, 1585-1725, in 1930 ver
leend aan de heer J. Bruggeman, ging in 1950 over aan dr. A. van de Ven.
Van de van 1931 daterende uitgave der Bronnen betreffende de werkzaam
heid van de Raad van Beroerten, inzonderheid in de baronie van Breda, deelt
het verslag enige vordering mede. De uitgave van de Rekeningen der grafe
lijkheid uit de Beierse tijd, opgedragen aan dr. H. Smit, vond vertraging door
de noodzaak van diepgaande studies naar de pachters der grafelijke landerijen.
Van de uitgave der Nijverheidsenqwêtes in de Nederlanden in de eerste
hei ft der 19e eeuw, opgdragen aan prof. dr. I. Brugmans, zijn de tabellen af
gedrukt; de verschijning kan spoedig tegemoet worden gezien1). Dit is ook het
geval met de Bronnen voor de geschiedenis van de handel van het Beneden-.
Maasgebied, te bewerken door prof. dr. J. F. Niermeyer. -De bewerking
der Bronnen voor de geschiedenis der stad Groningen 1536-1594, waarin op
genomen het Diurium van Egbert Alting, is opgedragen aan dr. W. J. Formsma,
voor het Diarium tevens aan mr. R. van Royen; het laat zich aanzien dat aan
het einde van 1956 het manuscript voltooid zal zijn. Gegevens over roerend
en onroerend bezit in de Nederlanden in de 16e eeuw zullen worden gepubli
ceerd door dr. H. A. F,nno van Gelder.
Ten slotte de nieuwste plannen.
Aan prof. dr. W. Ph. Coolhaas werd opdracht verleend voor de uitgave der
Generale missiven van de Oostindische Compagnie aan Heren XVII. Bij deze
op 10 delen begrote publikatie zal de nadruk vallen op de gebieden buiten de
Archipel en op tot dusver verwaarloosde onderwerpen en tijdvakken. Op
nieuwe paden begeeft men zich met de uitgave Ambtelijke adviezen van Snouck
Hurgronje. 1889-1936, opgedragen aan de heer E. Gobée, die echter in dec.
1954 overleed, toen het werk grotendeels was gezet. Men hoopt de uitgave,
die is overgegaan op de heer C. Adriaanse, geheel of gedeeltelijk te doen ver
schijnen voor 8 febr. 1957, dag waarop het 100 jaar geleden zal zijn dat de
auteur der Adviezen werd geboren2). Mr. H. Hardenberg, die een rapport
samenstelde over de inhoud van de particuliere notulen van vergaderingen der
Staten van Holland, kreeg opdracht tot uitgave van de Notulen van Nicolaas
Stellingwerff van vergaderingen der Staten van Holland 1622-1640; sterk toe
genomen ambtsbezigheden hebben hem echter verhinderd zich aan deze publi
katie te geven. Aan prof. dr. H, van de Waal werd opdracht verleend voor
de bewerking van een Titellijst van het Nederlandse geïllustreerde boek in de
periode 1600-1650; enkele duizenden boektitels werden bijeengebracht. De
uitgave der Correspondentie tussen de stadhouders van Holland, Zeeland en
Utrecht en de gouverneurs-generaal van de Nederlanden, 1507 tot 1573, opge
dragen aan de heer P. Rosenfeld, vond wegens uitlandigheid van de bewerker
weinig voortgang. Opgezet werd een dubbele publikatie van Classicale acta
der Ned. Hervormde kerk van 1573-1620, nl. t.a.v. de classes buiten Noord-
Holland aan prof. dr. J. N. Bakhuizen van den Brink, en voor die in die pro
vincie aan prof. dr. D. Nauta.
Belangrijker dan al déze is echter het plan, ,,dat van nationale betekenis kan
worden genoemd het vervolg op Colenbrander's Gedenkstukken: Bescheiden
D Het werk is inmiddels verschenen.
2) Prompt op deze dag is dl. I van de pers gekomen.
71
over de Nederlandse buitenlandse politiek van 1848-19193) De publikatie is
in drie perioden verdeeld, elk te bewerken door een andere uitgever: 1848-
1871, te bewerken door dr. J. C. Boogman, 1871-1898, door dr. Woltring,
1899-1919, door mr. dr. C. Smit.
In behandeling was nog een uitgave van inventarissen van het kunstbezit
der Oranjes 1567-1795, waarover mej. dr. S. W. A. Drossaers een rapport uit
bracht. Wij menen te weten, dat nadien hiertoe een opdracht is verleend.
Over de mikrofilmering ten bate van het historisch onderzoek berichtten wij
reeds eerder (zie Archievenblad 1955/56 p. 158).
BUITENLANDSE ARCH1V1STISCHE LITERATUUR
II
Band 52 van de Archivalische Zeitschrift (1956) heeft de scherpe systema
tiek van de vorige niet gehandhaafd; de wederom rijke inhoud is onder het
hoofd „Aufzatze" in drie niet nader geafficheerde onderdelen verdeeld. De
eerste brengt „Studiën zu den Registern Innocenz' IV" van Friedrich Bock,
waaraan het artikel van Kurt Forstreuter, Zur Frage der Registerführung in
der zentralen Deutschordenskanzlei, aansluit. Gerhard Piccard herneemt een
oud onderwerp: de studie der watermerken als historische hulpwetenschap.
Van ruimer belang is het lijvige opstel van de leider van het Staatsarchief te
Marburg/Lahn, dr. Johannes Papritz, een der op de voorgrond tredende figuren
in het Duitse archiefwezen: Grundfragen der Archivwissenschaft, dat groep II
vult. De grondslagen der archiefleer worden hier n.a.v. het boek van Bren-
neke^Leesch indringend besproken, met name t.a.v. de significa. Het artikel
leent zich niet wel voor een beknopt referaat, doch worde aan de vakgenoten
met nadruk aanbevolen.
Het derde onderdeel bevat drie bijdragen. Guy Duboscq bespreekt „Les
archives de France, aspects actuels". Hij beschrijft hierin hetgeen ons allen
sinds het Parijse congres in hoofdtrekken bekend is: de Direction des archives
de France, die, tussen haakjes, reeds van 1897 dateert, doch onder de zeer
dynamische directeur Charles Braibant nieuwe gestalte heeft gekregen, de
verbouwing en nieuwbouw van archiefdepots in Parijs zowel als in de depar
tementen één derde in een paar jaar! de wetenschappelijke, administra
tieve en culturele missie der archieven. Over de Italiaanse archieven bericht
uitvoerig de staatsarchivaris te Florence dr. d'Addario; daar in Der Archivar
hetzelfde onderwerp door dr. Papritz wordt behandeld komen wij daarop
nog terug. De Landesarchivar van Saksen dr. Alfred Opitz behandelt „Die
wirtschaftliche Entwicklung Deutschlands und die inhaltlichen Wandlungen des
staatlichen Archivguts im 19. und 20. Jahrhundert". Schr. constateert een op
merkelijke verandering van het bewaren van „Archivgut van economische
aard door de verschuiving van het „reine Liberalismus dat absolute scheiding
van economie en staat voorstond, naar de sociale staat, die daarop is gevolgd.
Bij de eerste is van neerslag van bedrijfsarchivistische aard in de overheids
archieven weinig of niets te merken; bij de tweede is alleen al door de voort
schrijdende bemoeienis met het economisch leven het economische gedeelte
i) Oorspronkelijk was de opzet: 1840-1919, maar de verschijning, in okt. 1955,
van een werk over het Ned. buitenlands beleid 1840-1850 deed de grens opschuiven.