IN MEMORIAM J. BRUGGEMAN 64 De op 20 mei (le Pinksterdag) 1956 na een langdurige ziekte overleden oud-hoofdcommies bij het Algemeen Rijksarchief J. Bruggeman, die daar na zijn pensionering zijn werkamer, als archivaris der Clerezij, bleef behouden, is zo gedurende meer dan vijftig jaren aan die instelling verbonden geweest. Van velen onder ons, met name van de candidaten voor het diploma le klasse ten tijde der eerste Archiefschool, heeft hij bovendien de eerste schreden ge leid op het niet steeds gemakkelijke terrein der Latijnse paleografie en zij zul len de herinnering aan een voortreffelijke en geduldige leermeester bewaren. Jacob Bruggeman werd op 30 november 1869 te Amsterdam geboren. Zijn vaders familie was uit Duitsland afkomstig en zijn grootvader, die in 1817 naar Nederland kwam, is waarschijnlijk Luthers geweest. Zijn moedeT stamde uit een Oud-Katholieke familie van Den Helder en de kinderen uit dit hu welijk werden in de kerk hunner moeder gedoopt. In 1883 kwam Bruggeman in het Oud-Katholiek Seminarie te Amersfoort, welks leerlingen hun voorop leiding aan het stedelijk gymnasium ontvangen. Hier moet de grondslag zijn gelegd voor zijn gedegen kennis van de Latijnse taal, die hem later van zoveel nut is geweest. In 1889 deed hij eindexamen en ging vervolgens als student in de theologie de colleges aan het Seminarie volgen. Hij ontving de verschillende geestelijke wijdingen en ten laatste werd hem op 18 augustus 1895 door de bisschop van Haarlem de priesterwijding toegediend. Gedurende het winter semester 1895/96 studeerde hij te Bern aan de (Oud-Katholieke) theologische faculteit der Universiteit en fungeerde hij tevens als hulpgeestelijke bij de Oud- Katholieke (Christ-Katholische) gemeente aldaar. Hij had zijn studie willen be kronen met de graad van licentiaat in de theologie en het schrijven ener disser tatie over het onderwerp: LTeber Pierre Leclerc und das Utrechter Provinzial Konzil in 1763. maar heeft dit voornemen niet kunnen uitvoeren, omdat hij in verband met het onverwacht overlijden van de pastoor der Oud-Katholieke gemeente te Culemborg werd teruggeroepen en tot haar deservitor benoemd. Had hij zich tijdens zijn verblijf te Amersfoort reeds bezig gehouden met het alfabetisch en systematisch catalogiseren der uitqebreide seminariebibliotheek, te Culemborg inventariseerde en bestudeerde hij het vrij omvangrijke parochie archief, waardoor hij zich toen reeds ervaring in het lezen van oud schrift ver wierf. In 1898 werd hem op zijn verzoek ontslag uit de dienstdoende geestelijk heid verleend, omdat hij wilde huwen en in die tijd het verplichte coelibaat voor de dienstdoende geestelijken der Oud-Katholieke kerk in Nederland nog bestond. Vervolgens was hij werkzaam aan de handschriftenafdeling der Ko ninklijke Bibliotheek en met ingang van 1 oktober 1900 kwam Brucraeman als adjunct-commies in dienst bij het Algemeen Rijksarchief, waar hij in 1911 werd bevorderd tot commies en in 1916 tot hoofdcommies. Inqevolqe de overgangs bepalingen bij de Archiefwet-1918 werd hij toen onder de 2e klasse der weten schappelijke archiefambtenaren gerangschikt, want hij had geen academisch examen in de zin der Archiefwet afgelegd. Dat zijn wetenschaouelijke kennis die ener academische opleiding evenaarde, gevoelde reeds in 1907 de algemene rijksarchivaris Van Riemsdijk. In verband met twee toen in de hogere regionen ontstane vacatures had ook Bruggeman gesolliciteerd en naar aanleiding hier- 65 van schreef eerstgenoemde aan de minister: „De heer J. Bruggeman voert den nederigen titel van adjunct-commies bij het Rijksarchief in weerwil dat zijne kundigheden en verdiensten hem op een hoogeren rang aanspraak geven. Hoe wel ik hem als adjunct-archivaris niet kan voordragen, zou ik zijne positie, vooral in financieelen zin, gaarne verbeterd zien. Hierop bestaat echter weinig vooruitzicht, zoolang U.E. geen gevolg geeft aan mijne voorstellen cm ambte naren te bevorderen, die in ondergeschikte betrekking aan het Rijksarchief ge plaatst zijn en daar werkzaamheden verrichten, die in andere archieven aan wetenschapelijke ambtenaren worden opgedragen." De algemene rijksarchiva ris zou hem dus reeds in 1907 gaarne een hoger traktement hebben verschaft. De jaren door echter is zijn ambtelijke status onveranderd gebleven, hoewel ook prof. Fruin de diensten van deze geboren archivaris waardeerde. Toen B. op 1 oktober 1925 zijn 25-jarige werkzaamheid aan het Algemeen Rijksarchief her dacht, is dit waarschijnlijk niet openlijk gevierd. Een eigenhandige brief van Fruin, n.a.v. dit jubileum geschreven, wijst er op, dat de jubilaris niet hield van „plechtige herdenkingen en den rompslomp, dien zij meebrengen", maar dat de schrijver deze dag toch niet onopgemerkt voorbij wilde laten gaan. En hij ver volgde: „Het is mij trouwens eene behoefte bij deze gelegenheid uit te spreken, hoezeer ik Uwen arbeid voor het Algemeen Rijksarchief waardeer. Beter dan iemand anders van die instelling zijt gij vertrouwd met het middeleeuwsche schrift, het middeleeuwsche latijn en de middeleeuwsche chronologie. In quaes- ties, die daarmede samenhangen, zijt gij ons aller vraagbaak en gij hebt reeds menig probleem opgelost. En daarbij onderscheidt gij u door eene voorzichtig heid, die gij, zoo zij u niet van den aanvang eigen is geweest, zeker van den heer Van Riemsdijk hebt geleerd. Ik verheug mij van harte, dat gij nog even scherp van geest zijt, als toen ik u leerde kennen, en wensch u nog vele jaren van arbeid, ten gunste van het archief en tot voldoening van u zelf, toe". Een vraagbaak niet alleen voor de door Fruin genoemde zaken, maar voor alle mogelijke onderwerpen is Bruggeman steeds gebleven. Hij heeft jaren lang de leeskamerdienst verricht en de bezoekers naar vermogen bijgestaan. Met zijn merkwaardig ordelijke geest, die ook in zijn kleine, duidelijke handschrift tot uiting kwam, had hij klappers aangelegd van vele onderwerpen, die, naar ik vermoed, bij nasporingen aan de orde waren gekomen, nasporingen, die hem met de verschillende onderdelen van het grote depot vertrouwd hadden gemaakt. Zo sprak reeds het jaarverslag van 1908 over zijn „veel omvattende kennis zoowel van de geschiedenis als van de inrichting en den inhoud van het archief." In 1913 kwam hij bij de toenmalige le afdeling (archieven tot 1572) en in 1914 bij de 4e afdeling (Hollandse archieven tot 1572), steeds onder de leiding van Fruin. Daarbij is hij verbonden gebleven en behalve zijn arbeid aan de archieven der Oud-Bissc.hoppelijke Clerezij, waarover ik aan stonds zal spreken, heeft hij er nuttig werk verricht. Hij ordende de charters, die het archief van het klooster St. Agatha bij Cuyk bleken te vormen, en het archief der abdij Rijnsburg, terwijl hij bij zijn pensionering het archief der abdij Leeuwenhorst nog onder handen had. Reeds dit alles is een staat van dienst, waarvoor men waardering mag hebben. Veel van het werk, dat hier genoemd is, en ook hetgeen ik nog beschrijven moet, wordt normaliter ver richt door de ambtenaren met academische opleiding. Een Nederlandse acade mische graad bezat Bruggeman niet, maar het is onbegrijpelijk, dat noch de alge mene rijksarchivaris, noch de afdeling Kunsten en Wetenschappen van het

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 13