60 61 BLADVULLING polder ook gelden een gemeenschappelijke archiefbewaarplaats, tot stand gebracht ingevolge een regeling als bedoeld in art. 32. Art. 31. Met betrekking tot het vierde lid van dit artikel wordt opgemerkt, dat, evenals krachtens het derde lid van art. 25 aan een aantal gemeenten, ook aan enkele waterschappen met het oog op het belang van hun archieven de eis moet kunnen worden gesteld om, zo het bestuur besluit over te gaan tot het be noemen van een archivaris, als zodanig een hoger archiefambtenaar te benoemen. Art. 32. Van dit artikel is de inhoud nagenoeg gelijkluidend aan die van art. 22 der Archiefwet 1918. Art. 33, 34, 35 en 36. De tekst van deze artikelen is praktisch gelijk aan die van de artikelen 23, 24, 25 en 26 der Archiefwet 1918. Art. 37. De verscheidenheid van organen en rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen, die krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen kunnen worden gevormd, maken het niet wel mogelijk tot in details afdalende voorschriften te geven betreffende de zorg voor de archieven van deze organen en lichamen. Art. 38. Door opneming van dit artikel wordt de huidige wetgeving aangevuld met voorschriften omtrent de archieven van andere openbare lichamen, met name die bedoeld in de hoofdstukken V en VI der Grondwet. Dat dit artikel de dagelijkse besturen belast met de zorg van de archieven van deze lichamen, is analoog aan hetgeen is bepaald ten aanzien van de provinciën, gemeenten, waterschappen, veenschappen en veenpolders. Het artikel gaat er van uit, dat vooralsnog geen behoefte bestaat aan de vorming van eigen archief bewaarplaatsen voor deze lichamen. Wanneer er openbare lichamen zijn, die geen afzonderlijk dagelijks bestuur kennen, zoals het geval is bij de Kamers van Koop handel en Fabrieken 1950, zijn de besturen van deze lichamen belast met de zorg voor de archiefbescheiden. Art. 39. Hiervoor zij verwezen naar hetgeen is opgemerkt bij art. 4. Art. 40. De in dit artikel genoemde Koninklijke besluiten regelen onderschei denlijk de overbrenging naar de rijksarchiefbewaarplaatsen van: de rechterlijke archieven van 1811 tot 1838; de archieven van de voormalige wees- en momboir- kamers van gemeenten, die geen eigen archivaris en geen doelmatige archiefbe waarplaats hebben; de kerkelijke doop-, trouw- en begraafboeken enz., dagteke nend van vóór de invoering van de burgerlijke stand, en van de gedeelten der z.g. gaardersarchieven, die aantekeningen omtrent geboorten, trouwen, sterven en begraven bevatten; de registers der overledenen, opgemaakt ingevolge de Or donnantie eener Belasting op het Regt van Successie" van 4 oktober 1805, en de registers van eigendomsovergangen welke in de jaren 1812 tot 1832 door de maires en gemeentebesturen zijn aangelegd en bijgehouden, met de daarbij behorende bescheiden. De aandacht wordt in het bijzonder gevestigd op het Koninklijk besluit van 19 april 1929, Stb. 171, tot uitvoering van het eerste lid van art. 19 der Archiefwet 1918, Stb. 378, gewijzigd bij de wet van 14 mei 1928, Stb. 177, en van het vierde lid van dat artikel, voor zover dit de archieven van de voormalige wees- en mom- boirkamer betreft. Door de vermelding van dit besluit in art. 40 blijft de wet telijke basis, die de wetgever in 1928 heeft gegeven aan de overbrenging naar de rijksarchiefbewaarplaatsen van de archieven van de voormalige wees- en mom- boirkamers van gemeenten, die geen eigen archivaris en geen doelmatige archief bewaarplaats hebben, gehandhaafd. Het tweede lid van art. 19 der Archiefwet 1918 diende om aan de bezwaren, van formele aard tegen de overbrenging naar de rijksarchiefbewaarplaatsen van de in de gemeentelijke archiefbewaarplaats berustende kerkelijke doop-, trouw en begraafboeken enz. een einde te maken en tevens om het mogelijk te maken voor te schrijven dat andere archieven, naar hun aard en herkomst in de rijks archiefbewaarplaatsen thuis behorend, daarheen zouden worden overgebracht. Het Koninklijk besluit van 31 mei 1929, Stb. 269, heeft niet alleen betrekking op de overbrenging van de kerkelijke doop-, trouw- en begraafboeken, maar ook op de gaardersarchieven, welke in nauw verband staan tot de oude burgerlijke-stands- archieven. De behoefte om op grond van het tweede lid van art. 19 nog andere in de gemeentelijke archiefbewaarplaatsen berustende bescheiden naar de rijks archiefbewaarplaatsen over te brengen heeft zich, voor zover bekend, in de loop der jaren niet voorgedaan. Opneming van zodanige bepaling wordt dan ook niet meer nodig geacht. Wel zullen de op het tweede lid van art. 19 gebaseerde Ko ninklijke besluiten van 31 mei 1929. Stb. 269. en van 6 juli 1929, Stb. 381. dienen te worden gehandhaafd. Eenvoudigheidshalve schrijft art. 39 voor, dat ook de ver der genoemde Kon. besluiten van kracht blijven, totdat zij worden ingetrokken. Art. 41. De wijziging van art. 69a, der wet van 9 juli 1842, Stb. 20, op. het Notarisambt heeft ten doel dit artikel aan te passen aan het thans voorliggende wetsontwerp met dien verstande, dat het tot dusverre aan art. 69a ten .grondslag liggende beginsel, dat de notariële archieven eerst na 75 jaar worden overgebracht naar een rijksarchiefbewaarplaats en derhalve eerst dan openbaar worden, ge handhaafd blijft. De in het huidige art. 69a voorkomende bepaling over de overbrenging van de archieven der voormalige kamers van notarissen behoeft niet gehandhaafd te blij ven. aangezien deze overbrenging inmiddels reeds plaats heeft gevonden. Art. 42. De bij de goede behartiging van oude archieven betrokken belangen maken het gewenst het in art. 14 der Waterstaatswet 1900 neergelegde voorschrift betreffende het maken van beschikkingen omtrent de bezittingen en schulden van waterschappen, veenschappen en veenpolders in geval van hun opheffing, ver eniging of splitsing, uit te breiden tot de archiefbescheiden. Soortgelijke bepaling bevat art. 30 van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1950. Art. 43. Hoewel er naar is gestreefd de zorg voor de archieven van alle pu bliekrechtelijke lichamen en organen onder de werkingssfeer van deze wet te brengen, schijnt het nochtans gewenst een uitzondering te maken voor de burger lijke instellingen van weldadigheid. Voor deze lijkt opneming van een bepaling in de Armenwet meer geëigend, omdat daardoor bereikt kan worden, dat de voorschriften omtrent de zorg voor de archieven tevens betrekking hebben op de gemengde instellingen van weldadigheid, waarvoor de Armenwet in het alge meen gelijke of gelijksoortige bepalingen voorschrijft als ten opzichte van de bur gerlijke instellingen. Opneming van voorschriften voor de gemengde instellingen in de Archiefwet zou echter minder juist zijn, daar deze niet als zuiver publiek rechtelijke instellingen beschouwd kunnen worden. Naar ons werd medegedeeld zal de vaste commissie uit de Tweede Kamer voor O.. K. en W. het ontwerp omstreeks half februari in behandeling nemen. EEN NIEUW SOORT „ARCHIEF" Een jaar of 30, 35 geleden bracht de oprichting van het Ned. Hist. Filmarchief deining in onze gelederen, die zich toen in een formeel juiste doch wat enge inter pretatie van het begrip archief vastbeten. Nu is er weer uitbreiding gegeven aan dergelijke buitenbeentjes: wij staan voor een invasie van „geluidsarchieven". Daar bewaart men, op grammofoonplaten, stemmen van grote kunstenaars, staatslieden, maar ook getuigenissen van menselijk leven, voorzover dit zich in geluid laat karakteriseren, worden daar voor de geschiedschrijving bewaard als directe bronnen. Aldus een bericht in de rubriek De wetenschap vordert in de N.R.C. De B.B.C. heeft reeds een dergelijk „archief"; het British Institute of Recorded Sound iets dergelijks met nu al meer dan 20000 historische grammofoonplaten, waarvan er verscheidene dateren uit 1900. In München is men er mee bezig; andere Duitse steden maken plannen. Ook Amerikaanse Universiteiten doen meer en meer aan de opbouw van dit soort archieven. Mogen onze collegae, indachtig aan het feit dat er meer dan één definitie van het ons allen dierbare woord in omloop is, zich althans naar dit gezichtspunt over de geluidsarchieven geen zorgen maken!

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1957 | | pagina 11