6 deze rijksarchiefschool moge uitgroeien tot een instelling, waar de toekomstige archivisten van allerlei schakering hun opleiding en vorming op zo ruim en breed mogelijke, wetenschappelijk en praktisch verantwoorde wijze zullen kun- nen ontvangen; dat wil dus zeggen: zowel de a.s. beheerders der oudere, naar de archiefbewaarplaatsen in de zin der Archiefwet overgebrachte archieven, als de a.s. registratoren, verzorgers de lopende archieven, en de a.s. bedrijfs- archivarissen. Reeds vroeger heb ik voor U als mijn mening te kennen gegeven, dat aan een dergelijke archiefschool een gespecialiseerde opleiding in elk der drie genoemde richtingen mogelijk zou moeten zijn, terwijl een brede vorming in algemeen archivistische zin voor de deelnemers aan elk der drie richtingen mogelijk gemaakt en geëist zou moeten worden. Het lijkt mij nog steeds een on miskenbaar voordeel van een dergelijke gecombineerde opleiding, dat men daarbij op gemakkelijke wijze de leerlingen van een der speciale studierich tingen zou kunnen laten deelnemen aan bepaalde, ook voor hen belangrijke lessen, welke aan de leerlingen der beide andere speciale studierichtingen ge geven zouden worden. Zo zouden de a.s. beheerders der oude, overgebrachte archieven ook moeten deelnemen aan bepaalde lessen over moderne registra- 'uurstelsels, welke voor de a.s. registratoren en bedrijfsarchivarissen gegeven zouden worden, terwijl deze laatste groepen op hun beurt bepaalde lessen over het beheer van de oude, overgebrachte archieven zouden moeten volgen. Ik meen nog steeds, dat dit de beste wijze zou zijn om de levensvatbaarheid en de bloei van deze archiefschool te verzekeren en dat een samenvoeging van de opleidingen in de boven omschreven zin aan de wetenschappelijke vorming van alle leden der samenwerkende groepen en aan hun toekomstige arbeid ten goede zou komen; indirect zouden daarmee eveneens de maatschappelijke be langen van elk dezer groepen ten zeerste gediend worden. Daarom blijf ik hopen en verwachten, dat met medewerking van alle daarbij betrokken instanties en organisaties de rijksarchiefschool eens tot een instituut in de boven omschreven zin moge uitgroeien. Wij mogen zeggen, en wij zeggen het met vreugde, dat in de laatste jaren de opvattingen omtrent de waarde en betekenis der moderne archieven in ons corps van archivarissen grondig zijn gewijzigd en verbeterd. Wij hebben leren inzien dat deze moderne archieven even belangrijke bronnen zijn voor de ge schiedenis van ons vaderland als de archieven uit vroegere tijden, en dat dus de ordening en inventarisatie en het goede beheer van deze moderne archieven van gelijke wetenschappelijke waarde zijn, als de inventarisatie en het beheer der oudere archieven. Wij zijn beter gaan beseffen, dat vele bescheiden uit deze moderne archieven tevens hun juridische en administratieve waarde en betekenis voor de bestuursinstellingen, waarvan zij afkomstig zijn, blijven be houden ook nadat deze bescheiden naar de archiefbewaarplaatsen zijn over gebracht en onder ons beheer zijn gesteld; zodat dus door de ordening en in ventarisatie en een goed beheer van deze archiefbescheiden onze arbeid als archivaris ook voor deze bestuursinstellingen en hun administraties grote waarde is. Hoe meer en hoe beter wij deze taak, de ordening en inventarisatie der mo derne 19e en 20e eeuwse archieven, vervullen, hoe meer' wij ook daardoor bij onze arbeid in aanraking zullen komen met de zeer verscheiden stelsels van archiefordening, welke in de loop van de 19e en de eerste helft van de 20e eeuw op deze archieven zijn toegepast: na de stelsels van ordening, gebruikt voor de archieven van vóór de Franse revolutie, en na het dossierstelsel uit de Franse tijd, zullen wij de agenda-, verbaal- of indicateurstelsels, rubrieken stelsels en de moderne registratuurstelsels ontmoeten. Zij zullen ons voor pro blemen stellen, verschillend van die, welke wij bij de ordening en inventarisatie der oudere archieven te verwerken hadden. In wezen blijft onze taak ook bij de inventarisatie dezer moderne archieven dezelfde: een grondige bestudering van de geschiedenis, van de functies en van de bevoegdheden der moderne bestuursinstellingen, waarvan wij het archief te inventariseren krijgen; een grondige bestudering ook van het systeem van ordening der archiefbescheiden, dat door de contemporaine archiefbeheerders op dit bepaalde archief werd toegepast, waardoor wij de door hun eigen wezen bepaalde, onderlinge samenhang van de onderdelen van het archief leren ken nen en tot een ordening en inventarisatie volgens de beginselen van onze Hand leiding in staat zullen zijn. Maar toch zullen deze moderne archieven ons ook voor problemen stellen, geheel verschillend van die, welke wij bij de ordening en inventarisatie der oudere archieven te verwerken hadden. Voor een groot deel wordt dit ver schil in de aard der te verwerken problemen naar mijn mening veroorzaakt door het feit, dat deze moderne archieven der 19e en 20e eeuw in de meeste gevallen nog wat wij, noemen levende archieven zijn. Zij zijn doorgaans niet. zoals b.v. een of ander kapittel- of kloosterarchief in een onzer depots, vol komen afgestorven en volkomen los van het heden; zij zijn niet louter „geschied bronnen" geworden. Het archief van een moderne bestuursinstelling die nu, in onze dagen nog, functioneert, vormt immers inderdaad een organisch geheel, een geheel vanaf zijn eerste ontstaan in, laten wij zeggen 1815, tot nu toe. En ook wanneer een belangrijk deel van een dergelijk modern archief naar een archiefbewaarplaats in de zin der wet is overgebracht, en dus onder ons beheer gesteld is, dan blijft het daarom niet minder een deel van dit levend geheel. En veel talrijker zijn de gevallen waarin de bestuursinstelling, waarvan het archief afkomstig is, bij de uitoefening van zijn taak zal moeten teruggrijpen naar bescheiden uit dit overgebrachte maar toch nog levende deel van zijn archief, dan dit bij de oude, zgn. dode archieven het geval is. Daarom stellen de administratieve instanties dezer bestuursinstellingen, naar mijn mening te recht, bepaalde eisen wanneer het er om gaat een zeker deel van hun archieven naar de bewaarplaatsen onder ons beheer over te dragen. Allerlei problemen kunnen zodoende voor ons, archivarissen, voortvloeien uit dit grote nog actuele belang, dat de bestuursinstellingen en hun administra ties blijven behouden ook bij de ordening en inventarisatie dezer „overge brachte" gedeelten van hun archieven. Daar is b.v. al terstond de vraag, wan neer een dergelijk gedeelte van een levend archief nu eigenlijk moet worden overgebracht naar de archiefbewaarplaats; dan de vraag, of het in de praktijk mogelijk zal zijn bij de overdracht van een deel van een archief één bepaalde tijdslimiet op alle onderdelen van het archief gelijkelijk toe te passen. Een andere vraag is. hoe gehandeld moet worden bij de overgang van een bepaald stelsel van archiefordening naar een ander. Dan: in hoeverre kunnen en moeten wij tegemoet komen aan het verlangen der administraties om dossiers be treffende één bepaalde zaak, welke gedurende zeer lange jaren actueel blijft, onder hun beheer te houden. In hoeverre is bij de oprichting van nieuwe bestuurs-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1956 | | pagina 7