VERKLARING
ORGAAN OF ORGANISCH GEHEEL?
27
KRONIEK
26
Naar aanleiding van het feit, dat ik commentaar leverde bij Brenneke's vrije
herkomsttheorie (Ned. Archievenblad 1954/55, p. 47 vlg.) heeft zich een
vraag- en antwoordspelletje ontwikkeld tussen de heren Bloemen en Noorden
bos, dat tot een enigszins komische situatie leidde omdat beiden zich baseerden
op een mededeling van mij terzake van het al dan niet beantwoorden van de
vraag, die de heer Noordenbos tot mij richtte in hetzelfde tijdschrift, p. 99
van dezelfde jaargang.
Het verschijnen van het artikel van de heer Van Giessel in het laatstver
schenen nummer van het Ned. Archievenblad verklaart ten dele, waarom ik
niet eerder de pen ter hand genomen heb. Het is echter een vraag of de ver
zorgers van de moderne archieven dit artikel, dat overigens aan duidelijkheid
niets te wensen overlaat, als een antwoord op de vraag van de heer Noorden
bos zullen kunnen beschouwen, daar het zonder kennis van de jongste ontwik
keling van de archivistiek niet gemakkelijk juist begrepen zal worden.
Hoewel de heer Bloemen gelijk heeft wanneer hij zegt, dat het geven van
een afdoend antwoord op de vraag van de heer Noordenbos neerkomt op het
samenstellen van een boek (Ned. Archievenblad 1954/55, p. 96) en ik geen
plannen heb om mijn krachten op een boek als hier bedoeld te beproeven, blijft
het feit dat ik de heer Noordenbos bij een persoonlijke kennismaking heb
medegedeeld, dat ik van plan ben op zijn opmerkingen in te gaan. Om ver
schillende redenen is dit plan nog niet verwezenlijkt en het zal nog wel enige
tijd duren, voordat er iets uit mijn pen kan komen. Nochtans meen ik er goed
aan te doen mede te delen, dat ik te zijner tijd op de gemaakte opmerkingen
hoop in te gaan. TH. J. VERHAREN
In Overheidsdocumentatie van juni/juli en augustus 1956 heeft de heer Dink-
greve een tweetal artikelen gewijd aan 2 van de Handleiding, waarin, hij een
interessant overzicht geeft van diverse uitspraken over het organisch karakter
van het archief. In het laatste artikel komt hij tot de conclusie, dat heit archief
niet is een organisch geheel, maar een orgaan!
De heer Dinkgreve gaat hierbij uit van de praemisse (pag. 69), dat niet
het archief, maar de bestuurseenheid als een organisch geheel is te beschou
wen en volgt dan een redenering, die hij op pag. 70 als volgt samenvat:
,,Als wij het er nu over eens kunnen zijn. dat iedere bestuurseenheid een
organisme is: dat zich ontplooit, dat gericht is op zelfverwerkelijking, dat ge
richt is op verwerkelijking van zichzelf gestelde doeleinden en dat dit bereikt
door middel van zijn organen, en wij zien van de andere kant, dat het archief
in deze zelfverwerkelijking een functie en een belangrijke functie ver
vult, dan ligt de conclusie voor de hand: het archief is een orgaan."
Deze conclusie moge voor de hand liggen, zij is niettemin onjuist. Op grond
van dezelfde redenering zou men kunnen volhouden, dat de portier of een
electronische rekenmachine organen zijn van de bestuurseenheid. Beide ver
vullen immers een functie bij het verwerkelijken van de doeleinden, die de
bestuurseenheid zich heeft gesteld, en de laatste mogelijk zelfs een belang
rijkere dan het archief.
De fout in de redenering van de heer Dinkgreve is, dat ,,het vervullen van
een fundie" wel een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde is voor
het „orgaan" zijn.
De door hemzelf op pag. 69 gestelde definitie van „orgaan" (ontdaan van
de biologische omlijsting) luidt: een orgaan is een deel van een geheel, dat een
bepaalde verrichting fot taak heeft, en het is duidelijk, dat het archief aan
deze definitie niet voldoet. Immers het archief is geen deel van de bestuurs
eenheid en kan ook geen taak verrichten. Aan de gestelde voorwaarden vol
doet niet het archief, maar de archiefdienst, en de conclusie had dan ook moe
ten zijn, dat de archiefdienst een orgaan is van de bestuuiseenheid. Hierbij
vervult het archief de functie van materieel hulpmiddel, nodig voor de uit
voering van de taak van de archiefdienst, op analoge wijze als de electronische
rekenmachine het materieel hulpmiddel van een wiskundige afdeling kan zijn.
In de hier bedoelde zin gebruikt de heer Dinkgreve de term „orgaan" zelf
trouwens ook als hij op pag. 66 zegt: „ik wil nogmaals met grote nadruk vast
stellen, dat iedere interpretatie van het organisch beginsel, waarbij men niet
denkt aan het geheel van een organisme, maar aan de organen van dat geheel,
het einde betekent van een meer algemeen geldend registratuurplan".
Met deze uitspraak hangt overigens het zwaard van Damocles boven het
registratuurplan en dit schouwspel is te meer boeiend, als men enerzijds uit het
betoog van de heer Dinkgreve moet concluderen, dat de archiefdienst en dus
ook andere diensten organen zijn van een „organisch geheel", nl. de bestuurs
eenheid, en anderzijds aan het slot van het artikel ten aanzien van het archief
gezegd wordt, dat het is „organisch, omdat uit zijn structuur blijkt, dat heit
een functie vervulde in een levend organisme en er zelfs de weerspiegeling van
vormt Ligt het niet voor de hand, dat in de weerspiegeling van een organisch
geheel de organen zichtbaar zullen zijn? Maar dan is het zwaard reeds gevallen!
A. VAN GIESSEL
OPBERGING EN CONSERVERING VAN KAARTEN
De Royal Geographical Society heeft een commissie een rapport doen op
stellen over dit onderwerp dat onder de titel: The storage and conservation
of maps verscheen in het Geographical Journal van juni 1955. In deze com
missie waren de beheerders der voornaamste soorten van kaartverzamelingen,
dus ook die in archiefbewaarplaatsen, vertegenwoordigd. Van de 7 bladzijden
zijn er dan ook 2 ui!sluitend aan die categorie gewijd. De overige inhoud
algemene beschouwingen, opmerkingen over het bewaren van gedrukte kaarten
is voor ons echter van niet minder belang. Besproken worden de verschil
lende mogelijkheden van berging: horizontaal en verticaal, in laden of porte
feuilles, voor kaarten van buitengewoon formaat ook in kokers of op rollen
enz., waarbij de voorkeur uitgaat naar een horizontale bewaring. Het opbergen
van kaarten in gevouwen toestand wordt ten sterkste afgekeurd. Minder uit
voerig zijn de aanwijzingen voor het conserveren en restaureren: de lezer wordt
voor nadere bijzonderheden verwezen naar de litteratuuropgave, achter aan
het rapport toegevoegd.