20 vereenzelvigd met de persoon van Van der Gouw en heeft het tezeer zijn toe lichtend onderwijstalent nodig otn bruikbaar te kunnen zijn voor iedere docent of zelfstandige leerling. Een andere vraag is of we met dit leerboek, gesteld dat het in alle opzichten geslaagd was, tezamen met de oude Handleiding, waarnaar het voortdurend verwijst, klaar zijn. mei andere woorden is een nieuwe Handleiding nog nodig? Inderdaad! Herhaaldelijk is in dit blad reeds gewezen op gebreken en tekort komingen. Ik zal ze hier niet opnieuw opnoemen. Maar wel mag er in dit ver band nog eens de aandacht op gevestigd worden, dat blijkbaar ook de hoofd principes niet zodanig zijn gesteld, dat elk misverstand is uitgesloten. Zo is de Handleiding langzamerhand een soort bijbel geworden, waarin ieder de teksten kan vinden voor zijn eigen standpunt. Voldoet, om te beginnen, de definitie nog? Mr. Smit heeft indertijd (N.A.B. 1948/9 blz. 33) een nieuwe formulering voorgesteld, maar de verwachte dis cussie is niet gevolgd, althans niet rechtstreeks over de definitie, indirect echter wel over de inhoud. Hij wilde immers de stukken zolang ze nog op de bureaus circuleren en nog niet „afgelegd" zijn, dus nog in de dynamische periode ver keren, niet tot het archief rekenen. Het aantrekkelijke van deze gedachte is, dat hiermede principieel de werkterreinen van registrator en archivaris zijn af gebakend.1) Op het moment van „aflegging" krijgen de stukken de „orde" welke volgens het herkomstbeginsel geëerbiedigd moet worden. Hier houdt de taak van de registrator op, hetgeen nog niet wil zeggen, dat hij de stukken dan meteen over moet dragen aan de archivaris, zo deze aanwezig is. Redenen van doelmatigheid kunnen het noodzakelijk maken, dat de registrator voorlopig ar chief onder zijn beheer houdt en daaraan als archivaris inventarisatiearbeid verricht, maar ook hij moet dan de orde eerbiedigen en mag niet omwerken. Bij de definitie-Smit is ook geen misverstand meer mogelijk omtrent het ge bied dal de Handleiding moet bestrijken. Zij zal zich moeten beperken tot de (reeds gevormde) archieven. Dat doet zij ook nu reecb, zelfs duidelijk genoeg naar mijn mening, maar blijkbaar toch niet zo duidelijk, dat er geen foutieve conclusies meer mogelijk zijn. Zo meent bv. Verharen (N.A.B. 1954/5, blz. 48), dat een onderwerpsclassifica'ie „fout" zou zijn, omdat ze in strijd is met 21 van de Handleiding. Uit de toelichting van deze paragraaf blijkt evenwel dui delijk, dat we hier, evenals in de gehele Handleiding, met reeds gevormde archieven te maken hebben, terwijl 16, waarop 21 berust, zelfs uitdrukkelijk de archivaris onderscheidt van de comtemporaire, oorspronkelijke beheerder Op dezelfde, onjuiste, gronden zou men kunnen beweren, dat 15 de registra- toren verbiedt de stukken chronologisch te rangschikken. Van het begrip „fout' in 18, op grond waarvan Verharen onderwerps- classificaties veroordeelt, heeft hij wel een zeer zonderlinge opvatting. Hier toch is geen sprake van foute systemen (wie mag en moet het beoordelen?), maar van afwijkingen van, dus fouten in de systemen. Andere punten, waarin de Handleiding onduidelijk is, zijn de „bestemming" waarvan de definitie spreekt en het organisch geheel van 2. Ja zelfs het D Het is mij niet duidelijk op welke gronden Ten Cate (Ned. Archievenblad 1954/55, blz. 100) meent, dat door de definitie-Smit de archiefbeheerders het recht zouden verliezen verzet aan te tekenen wanneer er gevaar dreigt, dat archieven niet onder hun beheer worden gesteld. Ik zou het omgekeerde willen beweren, nl. dat juist de definitie-Smit hun automatisch dat recht verleent. 21 herkomstbeginsel, dat toch naar mijn mening alleen kan gelden voor reeds ge vormde archieven, schijnt de dynamische periode binnen te sluipen. Over dat organisch beginsel is de laatste jaren meer geschreven. Ik zal dat, niet herhalen, maar misschien is hel toch goed er hier op te wijzen, dat zij, die dat organisch beginsel zo gewichtig vinden, gemakkelijk van het herkomst beginsel kunnen afdwalen. Zo schrijft Van der Gouw in zijn Archivistica (blz. 60/1): wat organisch verband is, heeft de archivaris te respecteren, wat min of meer vernuftige in ventie is van latere beheerders (incl. buiten de behandeling der zaken staande registratorenmag vervangen worden door beter geachte inventie Wat de latere beheerders betreft kan hij op grond van de Handleiding gelijk hebben, maar niet wat de registratoren betreft, immers zij zijn het geweest die de oor spronkelijke orde hebben aangebracht. Heeft deze oorspronkelijke orde geen organisch verband in de zin zoals Van der Gouw dat opvat, dan mag zij ver vangen worden. Hier is dus herkomstbeginsel (oorspronkelijke orde) in strijd met organisch beginsel. Komt Van oer Gouw aldus tot het „vrije herkomst beginsel van Brenneke?1). Bedoelt de eerste met „het blijvend innerlijk verband in'die door de loop van zaken gegroeide bestanddelen zelf" (blz. 60) hetzelfde als de laatste voor wie het geldt „dem Bestande die geheimen Gesetze seines Werdens und Wachsens abzulauschen und in den Forrnen zum Ausdruck zu bringen"? Ik durf het niet uit te maken, zolang beide zinsneden mij niet hele maal helder zijn. Wel leiden, dunkt mij/beide inzichten tot het recht van „om werken" en Brenneke verheelt dit dan ook niet. Ook Bloemen is, getuige zijn kritiek op de inventaris van De Bruin (N.A.B 1954/5, blz. 16-24), niet afkerig van „omwerken". Al kan men de bedoelde inven'aris niet in alle opzichten bevredigend achten, men kan moeilijk vol houden, dat hij in strijd is met de Handleiding. Dat Bloemen de onderwerps- ordening over het gehele archief door wil trekken, ook waar deze nimmer ,.s toegepast, is nauwelijks in overeenstemming met de Handleiding, maar wan neer hij gaat overwegen of de onderwerpsordening vervangen mag worden door een andere, is hij toch wel volstrekt in strijd daarmee. Met deze voorbeelden uit recente publikaties wil ik volstaan. Ik krijg lang zamerhand de indruk, dat wij langs elkaar heen gaan praten, dat wij.^evenals de mensen aan weerskanten van het IJzeren gordijn, dezelfde termen gebruiken, maar daaraan een geheel verschillende inhoud gaan geven. Het wordt hoog tijd, dat de discussie over de Handleiding systematischer wordt opgezet, opdat al thans de juiste betekenis van de grondprincipes wordt vastgelegd. Kan deze discussie niet plaats vinden in de vorm van een studieweek, zoals ook on- lanqs is qehouden over een ander onderwerp? W. J. FORMSMA II DE DEFINITIE VAN ARCHIEF IN HET WOORDENBOEK DER NEDERLANDSCHE TAAL Het 2de deel van het Woordenboek der Nederlandsche taal werd in het zelfde jaar door Martinus Nijhoff (e s-Gravenhage en A. W. Sijthoff te r) Adolf Brenneke, Archivkunde (Leipzig 1953) blz. 87. Bespreking van zijn boek door S. J. Fockema Andreae in N.A.B. 1954/55, blz. 3234, en Th. J. Verharen in N.A.B. 1954/55, blz. 47—53.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1956 | | pagina 14