NAAR EEN NIEUWE HANDLEIDING
18
i
ARCHIVISTICA*
Nu voor het eerst in ons land naast de Handleiding een boekje is verschenen
dat zich bezig houdt met de archivistiek, spreekt het van zelf, dat door de
vakmensen hiervan met grote belangstelling kennis zal worden genomen.
Het titelblad spreekt van .publicaties van de Archiefschool"; gaarne hadden
we daarom een „Ten geleide van de directeur daarvan gezien, waarin wij
hadden kunnen lezen hoe de opzet van deze reeks is gedacht.
Het voorbericht slaat echter alleen op het boekje zelf en leert ons, dat deze
„inleiding" bedoeld is voor beginnelingen, zodat insiders er niet veel nieuws
in zullen vinden. Nu zijn deze beginnelingen vogels van diverse pluimage, van
academisch gevormden tot wetenschappelijk ongeschoolden. Voor het schrijven
van een leerboek, dat voor beide categorieën geschikt wil zijn, is dit wel een
grote moeilijkheid en uiteraard zal het het meest afgestemd moeten zijn op de
aspirant tweede klassers.
Een betere ordening van de stof, beter dan dit in de Handleiding is geschied
niet te vergeten het werk van drie auteurs is een van de doeleinden van
dit boekje. We kunnen al dadelijk zeggen, dat de heer Van der Gouw daarin
in het algemeen uitstekend geslaagd is, al is natuurlijk een andere groepering
van de stof denkbaar ieder docent heeft nu eenmaal zijn eigen methode.
De schrijver gaat uit van het archiefstuk. Hij begint met de aard en het doel
daarvan uiteen te zetten. In hoofdstuk II wordt de analyse en de beschrijving
van het afzonderlijke archiefstuk behandeld. Dan volgt in hoofdstuk III het
verband der stukken en de beschrijving van groepen archiefstukken als een
heden, dus van series, dossiers enz. In hoofdstuk IV komt de ordening van
het archief en tenslotte in hoofdstuk V de beschrijving daarvan.
De hoofdstukken zijn onderverdeeld in paragrafen, elk voorzien van ver
wijzingen naar de Handleiding en vakliteratuur. Zo is een overzichtelijk geheel
verkregen.
De uitwerking van deze inderdaad logische opzet is m.i. niet overal even
goed geslaagd. In hoofdstuk III worden reeds groepen archiefstukken-eenheden
(series, dossiers enz.) behandeld tegelijk met archiefstelsels. Een splitsing had
mij beter geleken, dus in dit derde hoofdstuk alleen de analyse en beschrijving
van series, dossiers enz. en dan in een volgend hoofdstuk de archiefstelsels,
voorafgegaan door de definitie, nu in hoofdstuk IV behandeld.
Een voordeel van deze splitsing van hoofdstuk III zou zijn, dat de definitie
beter tot haar recht zou komen. Aan de hand van de „inhoud" is deze n.l. niet
zo gemakkelijk te vinden. Ze is nu een aanhangsel van het herkomstbeginsel
geworden, waar ze slechts ten dele mee te maken heeft, immers zoals de schr.
op blz. 25 terecht opmerkt: „Orde is voor een archief niet noodzakelijk om
archief te zijn". Bij deze definitie had dan het begin van 25 over het organisch
beginsel geplaatst kunnen worden: het overige gedeelte van deze heeft er
toch niets mee te maken. Duidelijker had dan ook het verschil met bibliotheken
N.a.v. Archivistica, Publicaties van de Archiefschool no. 1. Inleiding tot de
archivistiek, door J. L. van der Gouw. 1955.
19
en musea uiteengezet kunnen worden, waarmee de goegemeente de archieven
gaarne op één lijn stelt.
Zeer goed is overigens de uiteenzetting welke de schrijver in hoofdstuk III
geeft van de ordening, die in en door de behandeling van de zaken bij de ad
ministratie ontstaat, en van de historische groei van archiefstelsels. Maar waar
om houdt de schr. op bij het K. B. van 1823 en geeft hij geen overzicht en
verklaring van het ontstaan van rubriekenstelsels en zaaksaewijze ordeningen
die de 20e eeuwse administraties, vooral bij de gemeenten gaan beheersen?
Elders wordt van deze stelsels wel melding gemaakt, meestal in afkeurende
zin. Overtuigingskracht bezitten deze opmerkingen niet, zolang ze niet beter
gefundeerd zijn. De vervloeking op blz. 60 zal dan ook weinig uitwerking
hebben, zolang, de orakeltaal daarbij uitgesproken de arme zondaar in het duis
ter laat wat hij eigenlijk misdrijft.
Dat men het werk van de registrator, die toch niet zover van de behande
ling der zaken afstaat, als Van der Gouw schijnt te denken, zou mogen ver
vangen door eigen bedenksels is bovendien toch wel een zeer gevaarlijke raad
voor beginnelingen, aan wie eerbied voor oorspronkelijke ordes moet worden
bijgebracht 26 slot).
Slechts matig ingenomen ben ik met hetgeen verteld wordt over het ineen
zetten van de inventaris, het moeilijkste gedeelte van de inventarisatiearbeid.
Ik vrees, dat de leerling-archivist niet veel verder komt met de aanwijzingen
van de paragrafen 26—29. In theorie klinkt alles heel aardig, maar hoe anders
is de praktijk. Hoe weinig is er dikwijls van een oude orde te bespeuren, hoe
gehavend zijn de archieven tot ons gekomen! Hoe moet de beginneling „de
onderlinge volgorde van de gelijktijdig lopende reeksen" ontdekken, wanneer
hij uit de verzameling nagelaten papieren niet eens kan zien of er reeksen ge
weest zijn, laat staan dat hij dan „de orde kan bepalen, waarin de verschillende
typen stukken tijdens de uitoefening van rechten en functies verschijnen", zoals
op blz. 59 in duistere taal wordt gesuggereerd? En moet men de dossiers chro
nologisch rangschikken? Dit hangt toch geheel af van de aard dezer dossiers.
Erg duidelijk is het zelfs voor ervaren archivarissen niet wanneer men leest,
„de bifurcatie bepaalt de structuur als historisch gegeven feit en de plaats in
de inventaris van het afzonderlijk stuk is bepaald door de herkomst". Hoe
weinig kan men met dergelijke frases beginnen in de praktijk. Heel wat duide
lijker zou het zijn, wanneer hier enkele eenvoudige schema's van bepaalde typen
archieven waren gegeven. Maar ja, hier kan Van der Gouw zich beroepen op
de Handleiding.
Zo pas sprak ik al even over de duistere taal. Dit is een algemeen kenmerk
van het boekje. Zinnen als op blz. 7 „Het subjectieve recht wordt bewezen
door het archiefstuk te confronteren aan de objectieve rechtsregel" en de ge
hele 8 maken eenvoudige zaken toch wel afschrikwekkend gewichtig. Ver
ergerd wordt deze kwaal nog door de voorkeur van de schr. voor vreemde
en geleerde woorden, niet eens altijd juist toegepast, „de curiale bestuursvorm
heeft een zekere affiniteit iot serievorming" (blz. 46). Ik betwijfel daarom of
dit boekje ondanks de logische opzet beter aan zijn doel zal beantwoorden dan.
de oude Handleiding. Het heeft zeker goede kanten, zoals bv. de leermethode
om stukken te beschrijven, maar in het moeilijke ordeningswerk geeft het een
te theoretisch ideaalbeeld, dat de beginneling hulpeloos doet staan, wanneer
hij de fiches moet gaan rangschikken. Als leerboek is deze Inleiding tezeer