DE ORDENING VAN ARCHIEFSTUKKEN IN DE REGISTRATUURPERIODE 142 konden worden beschreven. Dit voorkomt voor het onderzoek veel reizen en veel schrijven. Het is een verademing uit verkeersoogpunt wanneer men uit het drukke Antwerpen de vleugels neerstrijkt in het stille stadje Mechelen, en daar in een rustige kamer, welke uitziet op de binnenplaats van het aarts bisschoppelijk paleis, door de altijd bereidvaardige kanunnik, die het archief beheert, de ene doos met kloosterstukken na de andere krijgt voorgezet. Ik vond er in een necrologium een notitie omtrent het heengaan van een bejaarde zuster, in 1572 uit Gouda gevlucht voor de Calvinisten. Tegen het einde van de dag bezocht ik nog het Mechelse stadsarchief, waar ik de aangename ken nismaking van vroeger met de archivaris en de adjunct-archivaris mocht her nieuwen. Ik wens de laatste alle succes bij de voorbereiding zijner dissertatie, die voornamelijk in Nederland zal geschieden. De laatste dag van mijn Belgische onderzoekingen was gewijd aan de stad Gent. De rijksarchivaris, dr. Denys, leidde mij persoonlijk rond en bracht mij op mijn verzoek naar het Dominicanenklooster, in welks archief belang rijke Neerlandica moesten schuilen. De prior ontving ons en bracht ons naar een zolderverdieping waar keurig bewaard -vele Hollandse klooster stukken stonden opgesteld, helaas echter niets over Gouda. Een bezoek aan de Handschriften-afdeling van de bibliotheek der Gentse Universiteit besloot mijn Belgische nasporingen. De microfilms, die vergroot zullen worden en in het Goudse archief zullen worden opgeborgen, zijn het blijvende bewijs dat het onderzoek voor ons stadsarchief niet zonder vrucht is geweest. J. TAAL De heer Bloemen heeft in zijn „Antwoord aan de Heer P. Noordenbos c.s."1) gewezen op de leemte in de literatuur t.a.v. archiefordening op basis van de organisatie van het archiefvormend orgaan. In het onderstaande zal getracht worden een uiteenzetting te geven van de wijze waarop een dergelijke ordening tot stand komt, en wel aan de hand van een schematisch overzicht, dat door ondergetekende werd gebruikt ten behoeve van een voordracht over archief ordening, gehouden op de laatste reünie van oud-leerlingen van de archiefschool. Volgens dit schema, dat aan het eind van dit artikel is opgenomen, voltrekt zich de ordening in drie fasen en wel: 1°. vorming van „deelregistraturen" op basis van de organisatie; 2°. vorming van „categorieën van stukken t.a.v. de agendering", en 3°. vorming van „collectiviteiten", waarbij onder collectiviteiten wordt verstaan iedere verzameling van stukken, die op grond van enig ordeningsprincipe bijeengehouden worden. 0 Ned. Archievenblad 60 (1955/56) p. 96. 143 De fasen 1 en 2 zijn de voorbereidende fasen, d.w.z. de vorming van „deel registraturen" en „categorieën" heeft plaats voordat de stukken zijn ontstaan, terwijl fase 3 de ordening in eigenlijke zin vormt, nl. de rangschikking van stukken en collectiviteiten t.o.v. elkaar. Alvorens deze drie fasen nader te be zien, zij vooropgesteld dat in deze beschouwing zijn betrokken alle stukken die volgens 1 der Handleiding tot het archief zijn te rekenen, derhalve niet alleen correspondentie, maar evenzeer alle mogelijke interne stukken, al of niet formulierstukken, rapporten, memoranda, tekeningen, etc. De vorming van deelregistraturen. Onder de vorming van deelregistraturen wordt verstaan de splitsing van de totale registratuur in een aantal delen, overeen komende met de verschillende afdelingen of werkgroepen binnen het archiefvormend orgaan. In feite is deze verdeling niet anders dan een toepassing van het „respect des fonds" binnen de registratuur1). De vraag of een stuk behoort tot de deelregistratuur van een bepaalde af deling of werkgroep is afhankelijk van de vraag of dit stuk ex officio bij deze afdeling is opgemaakt of ontvangen (nl. ter behandeling). Uiteraard geldt hierbij als voorwaarde dat de betreffende afdeling een eigen taak heeft, die specifiek is voor deze afdeling en dat de organisatie voldoende stabiel is. In dien dit voor bepaalde afdelingen of werkgroepen niet geldt, zullen grotere werkeenheden of combinaties van afdelingen, waarvoor deze voorwaarden wel gelden, als basis voor een deelregistratuur moeten dienen. Een en ander is ook in overeenstemming met 16 der Handleiding, waarin als regel gesteld wordt, dat de organisatie van het archief in „hoofdzaak" zal moeten overeenkomen met de organisatie van het „bestuur". Een uitvoerige uiteenzetting over de vorming van deelregistraturen en de interpretatie van de term „ex officio" hierbij is gegeven door dr. C. Groene- veld in een artikel „Bedrijfsarchivistische problemen en perikelen I", opge nomen in de „Mededelingen van en voor oud-leerlingen en leerlingen van de archiefschool" 1952, no. 4. Het praktisch voordeel van de vorming van, deelregistraturen is dat de totale registratuur wordt geplitst in een aantal minder omvangrijke delen, en wel op basis van een objectief verdelingsprincipe (de organisatie). Hierdoor wordt de hanteerbaarheid van de registratuur vergroot en heeft de archivaris de mo gelijkheid zijn maatregelen aan te passen aan de uiteenlopende behoeften van de verschillende afdelingen. Categorieën t.o.v. de agendering. Op praktische gronden vindt binnen de deelregistraturen een verdere ver deling plaats en wel op grond van de verschillende vormen van registratie (agen dering) van dë stukken. Theoretisch is het voor het bereiken van „orde" noodzakelijk, dat van ieder stuk het bestaan en de plaats waar het zich be vindt door registratie wordt vastgelegd. In de praktijk is hiertoe echter de opzettelijke registratie d.m.v. agendering slechts voor een beperkt aantal stukken nodig. i) Zie ook: Van der Gouw, Inlediing tot de archivistiek (1956) p. 54.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1956 | | pagina 10