118
als in het derde, toch mogen we zeggen dat de tekstverzorging van dr. Ket-
ner aan alle redelijke eisen voldoet. Enkele andere slordigheden zijn er na
tuurlijk ook wel; zo schijnt nr. 2366 geheel en al te ontbreken, in mijn exem
plaar zijn de nrs. 22602281 kris-kras door elkaar komen te staan, misschien
bij het binden, en bij de opgave van hs. en drukken onder het kopregest is ook
wel eens iets open blijven staan. Maar we willen niet aan muggenzifterij doen.
Want van de andere kant gevoelen wij mateloze bewondering voor vele
scherpzinnige conjecturen en voor andere tekstherstellingen, soms met behulp
van stukken, die geenszins voor de hand lagen, zie bijv. nr. 1742 of nr. 2017,
waarvan het handschrift meer beschadigd was dan een Egyptisch papyrus
fragment. Even bewonderenswaardig is dr. Ketners volledigheidsdrang bij het
opgeven van handschriften en vroegere drukken of regesten. Het opsporen
daarvan moet een ondankbaar en tijdrovend werk geweest zijn.
Op één punt echter zou ik de tekst iets anders verzorgd willen zien, nl. in
de interpunctie. Op het punt van de punten en komma's schrijven de bekende
Regels voor het uitgeven van historische bescheiden van het Historisch Ge
nootschap" voor, dat men de oude interpunctie moet vervangen door een ra
tionele, van eigen maaksel. Nu lijkt me dat de interpunctie van dit Utrechts
Oorkondenboek het juist begrip van de tekst niet altijd steunt. Waarom bv.
worden consequent woorden als ..presencium testimonio litterarum" op het
eind van een oorkonde door een punt-komma gescheiden van de voorafgaande
zin? Een komma zou hier ruim voldoende zijn geweest. Oorkonden als nr.
1792, nr. 2176 en verscheidene andere kunnen m.i. op meer dan één plaats
beter andere leestekens hebben. Dit is alles natuurlijk zeer subjectief en niet
eens zo erg belangrijk. Mogelijk echter staat dr. Ketner bij de aangehaalde
gevallen onbewust enigszins onder de invloed van de oorspronkelijke inter
punctie, maar dat valt in de teksten, zoals ze zijn uitgegeven, niet meer te
controleren. Misschien zou men daarom eens het voorstel kunnen overwegen,
dat de laatste jaren herhaaldelijk van filologische zijde wordt gedaan; de
oorspronkelijke interpunctie, hoewel die vaak onbegrijpelijk is, te laten staan
en de interpunctie van eigen maaksel, die eventueel nog daaraan wordt toe
gevoegd, van de oorspronkelijke te onderscheiden. Het grote nadeel is na
tuurlijk dat het beeld van de tekst er niet rustiger en duidelijker op wordt.
Evenals bij het derde deel, begint dr. Ketner ook dit vierde met een
paleografisch-diplomatische inleiding van een bijzonder hoog wetenschappe
lijk gehalte. Dit onderzoek heeft ook al resultaten afgeworpen. De relatieve
talrijkheid van Hollandse handen bij de oorkonden van de elect, illustreert
de afhankelijke positie van het Nedersticht onder Jan van Nassau. Resultaten
ook voor de oorkondenkritiek. Een zeer gewichtige oorkonde van Juni 1271
over de kerkstichtingen op Walcheren en de omliggende eilanden, die door
Post vals was verklaard (nr. 1806), blijkt geschreven door een hand, die ook
andere oorkonden van de elect heeft geschreven. Deze „Kanzleimaszigkeit"
demonstreert voldoende de echtheid. Echte falsa komen in dit vierde deel
trouwens nauwelijks nog voor. Er is een plompe genealogische vervalsing,
gevloeid uit de serviele pen van Butkens (nr. 1779); een stuk van de pseudo-
keizer Frederik uit het jaar 1285 noemt Ketner zeer verdacht (nr. 2204),
maar dit is alles. Echter ook zonder de bekommernis om het ,,discrimen veri
ac falsi" loont het diplomatisch onderzoek de moeite. Graag hadden wij zelfs
119
gezien dat dn Ketner zijn lezers nog iets meer had laten profiteren van zijn
uitgebreide kennis, bijv. door het opnemen van enkele aantekeningen, die de
uitvaardiging van meer dan één origineel e.d. verklaarden. Ter voorkoming
van het langdurig zoeken in de lijsten van de inleiding, zou ook bij de daarvoor
in aanmerking komende oorkonden zelf de hand vermeld kunnen worden. Een
belangrijk deel van de inleiding is verder gewijd aan de chronologie: in de
13e eeuw komen immers alle jaarstijlen naast elkaar voor en er is vaak veel
scherpzinningheid voor nodig om alles uit te zoeken. M.i. is dr. Ketner overal
tot een aanvaardbare conclusie gekomen. Hij had het ons echter iets gemak
kelijker gemaakt door alle in de tekst voorkomende data te rekenen in moderne
dateringen. Nu doet hij dit maar af en toe, behalve natuurlijk voor de daterin
gen van de oorkonden zelf.
Tenslotte over de eigenlijke inhoud van de oorkonden. Wat voor nieuws
brengen ons deze teksten, waaraan zoveel zorg, tijd en geld is gespendeerd?
Op het eerste gezicht niet eens zo erg veel. Over de elect Jan van Nassau
heeft S. Muller Fzn. indertijd een beroemd geworden opstel geschreven. In
dit tijd was het in Nederland nog min of meer een noviteit zich zo uitsluitend
op de oorkonden te baseren als Muller gedaan heeft. In dit deel hebben we
thans vele van die door hem gebruikte oorkonden in één boek bij elkaar. We
zouden dus Mullers opstel kunnen gaan aanvullen en verbeteren of desnoods
een geheel nieuwe biografie van Jan van Nassau kunnen gaan schrijven.
Maar dat zou vroeger ook al mogelijk geweest zijn, al had het dan meer
moeite gekost, want ook door dit nieuwe deel is de regestenlijst van Brom
weer tamelijk accuraat gebleken. De oorkonden die Brom over het hoofd
heeft gezien zijn niet bijzonder talrijk en zelden erg belangrijk. Andere ver
schillen tussen Ketners oorkonden en Broms regesten zijn veroorzaakt door
kleine afwijkingen in de begrenzingen die zij zich gesteld hebben. Het
systeem van dr. Ketner ook zoveel mogelijk deperdita op te nemen is natuurlijk
toe te juichen, maar heeft nog niet tot sensationele trouvailles geleid. Een
cynicus zou kunnen zeggen, dat de betekenis van het vierde deel hierin ligt,
dat een grote reeks van niet zo erg belangrijke stukken, die grotendeels a
van elders bekend waren, nu in één band (of liever in twee stukken) bij
elkaar staat. En dan nog: iemand, die de biografie van Jan van Nassau alleen
op grond van de hier gepubliceerde stukken zou willen schrijven, zou hopeloos
vast raken. Van verschillende oorkonden, die nauw bij elkaar horen, zijn er
vaak slechts enkele opgenomen, omdat alleen deze vielen binnen de lijn van
de nu eenmaal opgestelde territoriale en formele begrenzing: de stukken over
het proces van Floris V en de aartsbisschop van Keulen over de excommuni
catie van de graaf, zijn slechts in regest of in het geheel niet opgenomen,
behalve wanneer daarin de elect of andere geestelijken handelend optreden;
de geïnteresseerde lezer zal dus de volledige uitgave van deze stukken moeten
raadplegen, die Delprat al in het derde deel van het Kerkhistorisch Archie
heeft gegeven. Dit is geen verwijt aan dr. Ketner maar een uitvloeisel van
het gevolgde systeem van territoriale oorkondenboeken. En dit systeem deugt
niet, niet voor de vroegere tijden, maar ook niet voor de latere. Voor de
vroegere tijden niet, omdat er dan nog nauwelijks sprake is van zelfstandige
territoria, voor de latere niet, omdat dan de territoia veel te veel samenhangen.
In beide gevallen is het gevolg, dat vele oorkonden twee of meer maal in de