4
gegeven, maar ook dat de minderheid in de gelegenheid wordt gesteld van
haar afwijkende mening te getuigen in een prae-advies, dat eveneens tevoren
aan de leden wordt rondgezonden. Het is niet ondenkbaar, dat een of meer
leden voor de argumenten van dit „contra-advies" toegankelijk zijn. De zaak
waar het hier om gaat is toch waarlijk veel te belangrijk voor een overijlde
beslissing. Het is niet meer dan billijk, dat alle leden van de Vereniging in staat
worden gesteld zich een bezonken oordeel te vormen over het voor en tegen
der beide standpunten, zodat de zaak een gedegen behandeling kan krijgen.
Van een zodanige behandeling kan thans geen sprake zijn: het belangrijkste
programmapunt voor deze vergadering komt op een Zaterdagmiddag om
klokke 16 uur ter sprake, zodat ons slechts rond één uur voor discussie rest,
wat volkomen onvoldoende is. Spr. stelt dus voor thans wel met het debat te
beginnen maar de stemming uit te stellen tot een volgende vergadering, als
iedereen ook van de argumenten van een „contra-praeadvies", dat alsnog wordt
rondgezonden, kennis heeft kunnen nemen. Daar ook spr. van mening is, dat
de Vereniging zich op korte termijn dient uit te spreken over de in het prae-
advies aan de orde gestelde kwesties, stelt hij voor, binnenkort een aparte
vergadering uit te schrijven, die dan geheel aan een behandeling hiervan kan
zijn gewijd. Het verdient aanbeveling dat de Vereniging nog vóór het in het
voorjaar te organiseren congres met de S.O.D. en de N.V.B.A. haar standpunt
heeft bepaald: dat zal óók mogelijk zijn indien men zijn voorstel aanneemt,
en wel op meer verantwoorde wijze, dan als de voorzitter nu een beslissing
forceert.Mocht de voorzitter persisteren bij zijn voorstel, dan verzoekt spr.
stemming over de vraag: beslissing over het prae-advies-Panhuysen vanmiddag
dan wel de volgende keer.
De voorzitter wijst er op, dat het prae-advies tijdig aan de leden is toege
zonden, zodat voldoende gelegenheid is geboden om in deze vergadering met
een tegengestelde opvatting te komen.
Mr. van t Hoff is het met dr. Groeneveld eens. Er zitten te veel facetten aan
deze materie om reeds in dit stadium zich een gedegen oordeel te kunnen
vormen. Stemmen over deze conclusies acht hij praematuur. De heer Van Loo
kan zich in het algemeen met het door de voorzitter geponeerde verenigen
maar minder met de afwezigheid van de z.g.n. minderheidsgroep bij de be
spreking van een dergelijke ingrijpende aangelegenheid. Dr. Formsma heeft
geen bezwaar tegen bespreking van het prae-advi.es, maar acht stemming over
de gestelde conclusies in dit stadium minder juist.
Drs. Scherft voert bezwaren aan tegen conclusie 2 van het prae-advies. Deze
conclusie stemt overeen met wat vastgesteld is op de gehouden „Table ronde
des Archives waarvan de resultaten zijn gepubliceerd in het laatst verschenen
Archievenblad op p. 133. Hij meent nu, dat aan deze ronde tafel uitvoerig
van gedachten is gewisseld over de wenselijkheid en de uitvoerbaarheid van
het uitbrengen van advies door de archivaris over het door een administratie
in te voeren systeem van archiefverzorging; de overwegingen zijn evenwel on
bekend aan degenen, die deze conferentie niet hebben bijgewoond. Hij meent
echter, dat iets daarvan terug te vinden is in het ons aangeboden prae-advies.
aangezien de opsteller daarvan wel bij de conferentie te Namen aanwezig
was. Spr. meent zich dus te moeten beperken tot de argumenten, die het prae-
advies dienaangaande bevat:
a. de archivaris zal later het nu nog lopende archief onder zijn beheer
5
krijgen en ermee moeten werken (ontleend aan het rapport van de Registratuur-
commissie der Vereniging uit 1920);
b. de archivaris heeft door zijn ervaring een grondige kennis van de ver
schillende in aanmerking komende systemen (argument, toegevoegd door de
prae-adviseur)
T.a.v. punt a. meent de spr., dat als de administrateur met het toegepaste
systeem kan werken, de archivaris het ook kan; hij behoort het althans te
kunnen. Spr. kan hieruit geen motief ontlenen om als archivaris op enigerlei
wijze in het lopende archief in te grijpen. Verondersteld wordt, dat de admini
strateur een consciëntieuze keuze gedaan heeft, maar dat ligt in de eerste con
clusie opgesloten.
T.a.v. punt b. vraagt spr. zich af, of dit niet te optimistisch gezien is. De
realiteit lijkt hem nl. anders te liggen. De archivaris heeft met veel en veel
soortige stelsels van ordening te maken, en daaronder zijn er ook wel enkele,
die voor een moderne administratie misschien bruikbaar zijn en waarvan hij
enig inzicht kan krijgen, wanneer zijn vele ambtsbezigheden hem de tijd laten
om zich daar meer in het bijzonder in te verdiepen, in die zin, dat hij de voor-
en nadelen van verschillende mogelijkheden tegen elkaar kan afwegen. In het
gunstigste geval zal hij dan op grond van zijn ervaring een gemotiveerd advies
aan de administratie kunnen uitbrengen, maar dit advies zal dan gegrond zijn
op een persoonlijke mening, resp. voorkeur. Het subjectieve element zal in
elk geval sterk meespreken. Dit behoeft nog geen ramp te zijn, maar het is
wel duidelijk, dat in het door hem uit te brengen advies geen rekening zal wor
den gehouden met de eisen, die de moderne administratie stelt. Hij heeft
daarvoor niet de deskundigheid, en wat in dit verband nog erger is die
deskundigheid zal hem qualitate qua door degenen, die het moderne archief
moeten gaan voeren, ook niet worden toegeschreven. Ook in het prae-advies
wordt die deskundigheid niet van hem gevergd en de administrateur heeft
dan ook het volste recht om dit advies beleefd aan te horen en dan naast
zich neer te leggen. Spr. veronderstelt, dat het in de praktijk wel zo zal gaan.
Het prae-advies wijst zelf al in die richting, door de beslissende stem te geven
aan de administrateur, van wie het eist „een grondige gespecialiseerde op
leiding" op het gebied van de kennis van de verschillende systemen. De
administrateur kan dus het vraagstuk van twee kanten bezien; wij en dan
nog alleen in het gunstigste geval van één zijde. Spr. vraagt zich b.v. af
hoevelen van de leden een dergelijk zakelijk en objectief advies zouden kunnen
geven voor de inrichting van de registratuur van een modern openbaar nuts
bedrijf, wanneer zij van de gang van zaken in een dergelijk bedrijf niet de
minste notie hebben. Aangezien dus aan het oordeel van de administrateur een
grotere waarde mag en moet worden toegekend dan aan. die van de archivaris,
en de administrateur, die de vereiste kennis bezit, zeker zichzelf voor de meer
deskundige zal houden, is het zeer de vraag, of hij aan een advies van een
archivaris nog enige waarde zal hechten.
Om een mogelijk misverstand te vermijden verklaart spr.. dat hij het zeer
zal toejuichen, wanneer onze adviezen inderdaad van betekenis zullen zijn,
maar dan zal onze deskundigheid ook gebleken en beproefd moeten zijn en
zich niet alleen moeten bepalen tot de kennis van archiefordening, maar zich
bovendien moeten uitstrekken tot het vermogen de bruikbaarheid der ver
schillende systemen in de praktijk der huidige samenleving kritisch te beoor-