32
BOEKBESPREKING
33
M. P. van Buytenen, De grondslag van de Friese vrijheid. Assen, Van Gorcum
en Comp., N.V., 1953. 198 blz. met bijlagen.
Het proefschrift, waarop de rijksarchivaris in Friesland zijn doctorstitel heeft
verworven, is niet het eerste geschrift van zijn hand. De schrijver had reeds
vóór dien een vrij omvangrijke oeuvre op zijn naam staan. Hiervan hebben de
rechtshistorische en waterstaatkundige studie over de Leppa (1944) en de ge
schiedenis van de kerk van Leeuwarden St. Vitus van Oldenhove (1950) het
meest de aandacht getrokken. Kenmerkend voor deze beide onderzoekingen
waren Van Buytenen's scherpzinnige methode en boeiende, soms zelfs mee
slepende schrijftrant. Met recht mag men hem de Sherlock Holmes onder de
Nederlandse geschiedschrijvers noemen. Het zijn juist vaak de onaanzienlijke
feiten, door andere schrijvers verwaarloosd, waarop Van Buytenen een geheel
nieuw licht weet te laten schijnen, en die dientengevolge de richting wijzen naar
een meestal verrassende oplossing. De schrijver heeft daarbij het geluk over
een welversneden pen te beschikken, zodat men met spanning zijn redenering
volgt. Om tot een oplossing te komen moet hij dikwijls gebruik maken van
hypothesen. Soms kan men zich niet aan de indruk onttrekken, dat hier een
zeer vernuftig spel wordt gespeeld, zonder dat men echter volkomen overtuigd
wordt.
Dezelfde methode en schrijftrant van de vroegere werken vindt men in deze
studie over de Friese vrijheid terug. Evenwel, naar mijn mening, heeft Van
Buytenen met dit nieuwe boek het hoogtepunt in zijn oeuvre, nl. de studie over
de Oldehove, niet geëvenaard. De reden is wellicht, dat hij zich bij zijn onder
zoek r,.aar de grondslag van de Friese vrijheid op een terrein beweegt, waar
hem reeds velen zijn voorgegaan, zodat het verrassende element zich minder
kan laten gelden. Hij moet werken met materiaal, dat aan velen bekend is. In
sterker mate dan in zijn vroegere werken, bouwt hij op andere auteurs voort;
hij geeft van hun verhandelingen korte samenvattingen, zo van Hoogewerff,
Pirenne, Niermeyer, Slicher van Bath, Grisar en Folz. Deze samenvattingen
vormen weliswaar bouwstenen voor zijn betoog, maar soms wordt toch ook
de bewijsvoering op tamelijk storende wijze door de wijdlopige resumé's onder
broken. In het geval van de samenvatting van Pirenne's Mahomet et Charlemag
ne is het bovendien nog misleidend ook, omdat na alle literatuur, welke over
dit onderwerp in talloze buitenlandse tijdschriften is verschenen toch mag
worden aangenomen, dat diens thesis wel brilliant, maar historisch onjuist was.
Van Buytenen heeft zijn studie over De grondslag van de Friese vrijheid als
een diptiek opgezet: het eerste deel onder de titel Friesland in Rome, en het
tweede Rome in Friesland. Jammer genoeg is de behandeling van beide stukken
niet gelijkwaardig, het laatste tweeluik is niet uit de verf gekomen. Het is
meer een aanhangsel geworden, waarin Van Buytenen een summiere beschrij
ving van het Friese seendrecht geeft. In hoeverre dit seendrecht de grondslag
vormt van de Friese vrijheid, wordt in het geheel niet duidelijk. Men krijgt de
indruk, dat de schrijver een nog niet voltooid artikel achter zijn proefschrift
heeft geplakt, dat daarmede echter weinig verband houdt. Trouwens, om de
betekenis en de invloed van Rome voor de Friese vrijheid te schilderen kan
men zich toch niet alleen beperken tot het seendrecht, waarin bovendien vele
sporen van Germaans recht zijn. Is Van Buytenen het aandeel van de seculiere
en reguliere geestelijkheid in het bestuur van de Friese landen vergeten? Hebben
de kloosters niet bijgedragen in de ontginningen, bedijkingen en de regeling
van de waterstaatkundige toestand? Juist de actieve deelname van de geeste
lijkheid in de tijd van de Friese boerenrepubliekjes, toen de vrijheid in Friesland
haar grootste ontplooiing bereikte, wijst er op, dat ook bij het ontstaan van
die vrijheid de geestelijkheid een rol gespeeld moet hebben
In het eerste deel meent Van Buytenen de grondslag van de Friese vrijheid
terug te vinden achter het scherm van fantastische verhalen, welke men in de
kronieken en de inleidende teksten van de wetten vindt. Op bijzonder knappe
wijze weet hij de historische kern aan te wijzen in de vaak wonderlijk ver
wrongen overlevering. In verschillende gevallen weet hij ook duidelijk te maken,
waarom men met opzet de gebeurtenissen verdraaid heeft voorgesteld.
De kern van de verhalen is een aanval van de Saracenen op Rome in 846,
waarbij de vreemdelingen-kolonie's, onder wie de Friezen, een belangrijk aan
deel in de verdediging hebben gehad. Twee jaren later zijn de Friezen in het
bezit gekomen van een reliquie van de H. Magnus, wiens lichaam in Fondi (ten
zuidoosten van Rome) was teruggevonden. Zij hebben een arm meegenomen
naar Almenum bij Harlingen, welke daar tot het ontstaan van een Magnus-
verering aanleiding gaf. In later tijd verbreidde deze zich over grote delen van
de noordelijke kuststreek.
Dit is het éne element in de verhalen, het andere is de vrijheid, 1 i b e r t a s.
Van Buytenen meent de oorsprong van de vrijheidsgedachte te kunnen terug
voeren tot de 1 i b e r t a s r o m a n a, de speciale bescherming tegen het in
grijpen van het wereldlijk gezag, die de pausen aan sommige kloosters ver
leenden. Onder deze lib er tas romana vielen omstreeks het jaar 1000
ook de pauselijke vazallen. Op grond van valse oorkonden meenden de Saksen,
dat deze vrijheid ook voor hen gold, een pretentie, welke van pauselijke zijde
in de strijd tegen keizer Hendrik IV werd ondersteund. Friesland, en wel alleen
Westerlauwers Friesland, werd in deze tijd geregeerd door de Saksische
Brunonen; bovendien bestonden er culturele verbindingen tussen Corvey en
Leeuwarden. De Friezen hebben van de Saksen de vrijheidspretentie's over
genomen. In de politieke verwarring van de 11e en 12e eeuw hebben de Friezen
in tegenstelling tot de Saksen kans gezien de vrijheidsgedachte, nl. vrij
te zijn van ieder menselijk gezag, te verwerkelijken.
Tegen deze gedachtengang van Van Buytenen kan men enige bezwaren
aanvoeren. Het begrip 1 i b e r t a s, waarover een uitgebreide, vrnl. Duitse,
literatuur bestaat, wordt hier toch wel zeer eenzijdig kerkhistorisch geïnter
preteerd. Libertas romana is volgens Van Buytenen: vrijheid door de
paus geschonken. In de Middeleeuwen kent men ook de keizerlijke vrijheid,
welke evenzeer een libertas romana was, omdat de keizer of koning
was imperator of rex Romanorum. In de Friese overlevering is het
immers ook steeds de keizer (Karei de Grote), die de vrijheid schenkt en nimmer
de paus.
Een ander bezwaar is, dat Van Buytenen de verwerkelijking van de vrijheid
uitsluitend ziet als een gevolg van de politieke ontwikkeling in het huidige
Friesland. Door een samenloop van politieke omstandigheden wordt dit gebied
een twistappel tussen de erfgenamen van Hendrik van Nordheim enerzijds en
de bisschop van Utrecht anderzijds. Men mag echter vragen, waarom diezelfde
vrijheidsgedachte zich eveneens heeft kunnen verwerkelijken in de huidige Gro-