96
hoe „de parel aan de hals van Moeder India" daar inderdaad als een juweel
ligt in de prachtig gekleurde zee met ondiepten. Men ontwaart de eilandjes
waaruit de kop van Ceylon is samengesteld; even een tussenlanding op de
zo typische noordpunt van Lanka, zoals Ceylon in het Singalees heet, op Jaff-
napatnam, met het allermooiste Nederlandse fort uit de gehele Oost, mis
schien zelfs ter wereld, maar dat haast niet meer door nu levende Nederlan
ders, ook niet bij naam, wordt gekend. Dat hier, evenals in Colombo, eertijds
een seminarie was tot opleiding van inlandse predikanten, waar zelfs de be
roemde Baldaeus heeft gedoceerd, weten misschien nog slechts enkele theolo
gen. De alleen in het noorden van het eiland voorkomende palmira-palmen
hebben dikkere koppen dan in India.
Als men dan, Jaffna verlatend, weer wegzweeft, ziet men binnen korten
tijd het smaragdgroene zuidelijke deel van Ceylon, omspoeld door de hier
blauwgroene Indische Oceaan, het eiland dat weliswaar „het lastig pak" der
Compagnie werd genoemd, maar waarvan sommige Hollanders, zoals b.v.
admiraal Rijckloff van Goens, de lof hebben gezongen. Had het aan hem ge
legen, niet Batavia maar Ceylon zou het middelpunt der Compagnie zijn ge
worden. Komt men dan aan in Colombo, waarvan een stadsdeel nog „Cinna
mon Gardens heet, hoewel er geen kaneelstruik meer is te vinden, dan her
innert men zich dat voor de Nederlanders Ceylon het kaneel-eiland bij uit
nemendheid was. Hoe grote waarde onze voorouders aan dit westelijk „como-
toir hechtten wordt duidelijk als men de gordel fortificaties, die zij rond het
eiland legden, beziet, ook al hebben de Portugezen daarvan in vele gevallen
de fundamenten gelegd.
Vraagt men een Ceylonees wat de Nederlander in zijn land heeft achter
gelaten, dan krijgt men prompt te horen: „the Roman Dutch Law, the Dutch
Reformed Church, the Dutch Forts and.... the Dutch Burghers"'. Van deze
afstammelingen der Compagnies dienaren, die veelal Nederlandse namen dra
gen, zijn er nog ongeveer 30.000 op het eiland aanwezig. Zij waren daar om
streeks het midden der 19de eeuw de intellectuelen, maar werden langzamer
hand opzij gestreefd door de zich ontwikkelende Singalezen en Tarnden. Al
staan zij tot op den huidigen dag te boek als betrouwbaar en zijn zij daarom
b.v. als douanebeambten gezien, nu Ceylon sinds 1948 onafhankelijk is, gevoelt
deze groep mensen zich min of meer in dezelfde situatie als de Indo-Europeanen
in Indonesië.
Vanuit Colombo reisde ik in een nacht naar mijn standplaats. Gedurende
de twee maanden, die ik in Nuwara Eliva onder zeer gunstige omstandigheden
werkte, kon ik, mede door de uitstekende hulp die mij werd geboden, ongeveer
7000 verfilmde bladzijden naar Nederland overzenden; hieronder was natuur
lijk de gehele tekst van Rijckloff van Goens de Jonge's Journaal
van 1671.
Daarnaast had ik echter de gelegenheid mij in de resoluties van Gouverneur
en Raad te verdiepen, mijn geheugen op te frissen over allerlei details van het
archief betreffende zijn constructie en indicering. en de nodige literatuur bij
te lezen.
De archivaris, Jan Paulusz, was met grote voortvarendheid aan het herstel
werk van de documenten bezig. Evenals, in India is Engeland hier de adviseur:
uit de staf van de belangrijkste archieven verspreid over het Britse Gemene
best, wordt een ambtenaar gekozen om in het Record' Office te Londen in de
97
techniek van reparatie van papier en binden te worden getraind. Die oplei
ding, waarbij ook warenkennis en andere vakken worden betrokken, duurt één
of twee jaar; na zijn training keert hij terug naar zijn land als technisch advi
seur van de archivaris en doceert op zijn beurt de verkregen kennis en vakman
schap aan de locale archiefstaf. Materialen als Franse chiffon en Japanese tissue
worden voor alle archieven in het Gemenebest in Londen gekocht en, wat
cultureel gesproken veel belangrijker is, onder deze in Londen getrainde tech
nici, die voor hun locale problemen een welwillend oor vinden tot bij de hoog
ste ambtenaren van het wijdvermaarde Record Office, en over wier vorde
ringen aan de archivaris wordt gerapporteerd, is een hechte band ontstaan;
voor de archiefambtenaren van het Gemenebest is het Record Office te Londen
wat een universiteit is voor haar oud-alumni.
Natuurlijk heb ik mijn belangstelling niet beperkt tot het archief, maar van
geboden kansen gebruik gemaakt om te zien en te horen. Door mijn vriend
schap met de Archaeological Commissioner, dr. Paranavitana, kon ik een paar
interessante tochten maken naar plaatsen waar opgravingen worden gedaan en
onderzoek en controle worden uitgevoerd door zijn dienst. Logerend bij mijn
oude kennis dr. Mendis, die geschiedenis doceerde aan de universiteit, kon ik
de nieuwe residential university van Peradeniya, een prachtige, maar naar veler
oordeel te luxueuse schepping voor jongelui die veelal uit zeer eenvoudige
milieu's komen en dan geen lust meer gevoelen naar1 hun dorpen en de daar
heersende primitieve omstandigheden terug te keren, op mijn gemak bezien.
De toevallige aanwezigheid van de bekende Nederlandse cineast mr. Hustinx,
die mij tevens kostbare adviezen gaf over films en fotografie, bracht mij ertoe
één van de oudste theeplantages van het eiland (Lipton's) te bezoeken. De
bloementuin om de bungalow van de beherende superintendent staat te boek
als de mooiste, de sprookjesachtigste van Ceylon's tuinen.
Gereedgekomen in Nuwara Eliya, reisde ik terug naar Colombo, ging daar
eind April scheep en landde een week later in Indonesië, een land waar ik
nooit tevoren was geweest. Het Algemeen Rijksarchief in Den Haag zag n.l.
gaarne dat, nu ik toch met een reproductie-apparaat in het Oosten was, van
deze gelegenheid gebruik werd gemaakt om in Arsip Negara, het vroegere
Landsarchief te Djakarta, zoveel mogelijk delen van het Dagregister van Bata
via op film te brengen. Deze, om het populair te zeggen, agenda's die in het
Kasteel Batavia, evenals in ieder ander Compagnies kantoor, zijn bijgehouden,
maar door het feit dat het hier de agenda's van de oude hoofdzetel in de Oost
betreft, bijzonder belangrijk zijn als geschiedbron, zijn gepubliceerd
tot 1682.
Door de Indonesische regering werd vlot toestemming voor reproductie ver
leend en weldra was ik in één der bijgebouwen van het voormalige buiten
verblijf van Gouverneur-Generaal de Klerk geïnstalleerd, waar dr. Soekanto
nu landsarchivaris is. Een alleraardigste handige Javaan werd mij als hulp
aangewezen: hij kende een weinig „passief" Nederlands en ik geen Maleis.
Niettemin begrepen wij elkander uitstekend doordat wij beiden pleizier hadden
in het werk en er een soort sport van maakten zoveel en zo goed
mogelijk af te draaien. Bij de eerste delen van het Dagregister liep alles dan
ook naar wens en uit Holland, waar de films werden ontwikkeld, kwamen be
richten dat de opnamen scherp en helder waren. Toen van enige der daarna
volgende delen het papier okerkleurig bleek te zijn, begonnen de moeilijkheden