114 wz xm"v™hel KaB'""de' ""«•«w* Th°™' De volgende vraag, die nu beantwoord moet worden, is: hoe was de ont wikkeling, die aan dit jaar 1122/23 voorafging, en hoe zette het verschijnsel door. Daartoe verzamelde ik gegevens uit 250 gedateerde stukken uit West- Europa in de periode 1075—1225, gereproduceerd in de hierachter (Bijlaqe) genoemde werken. Ter aanvulling voor het Noord-Nederlandse gebied is' gebruik gemaakt van de navolgende originelen: - s-Gravenhage, Algemeen Rijksarchief: Charters uit de archieven van de graaflijkheid van Holland en de abdij van Egmond. - Maastricht, Rijksarchief in de provincie Limburg: Charters uit de ar- a Au.Van de KaPittelen van L. Vrouw en St. Servaas te Maastricht, de Abdijen van Thorn en Kloosterrade en de Proosdij van Meerssen. De eerlijkheid gebiedt toe te geven, dat de keuze zo vrij willekeurig wordt zij was evenwei de enig mogelijke en in elk geval is het resultaat van het onderzoek niet opzettelijk beïnvloed door de keuze van het materiaal. Allereerst bezien wij een aantal stukken, gedateerd vóór 1110, waarin op de ii wel accenten voorkomen: - Reusens, Elém, planche XXII. Stichtingsacte van de St. Gudula te Brus sel, door Reusens gedateerd ca. 1050. Op inwendige gronden heeft G Des Marez19) aangetoond, dat het stuk beter gedateerd kan worden ca. 1100 en zelfs wel op het begin der 12e eeuw. Het voorkomen van n (r. 4 appendi- tiis, r. lOauxilü) pleit voor een nog iets latere datering. - Hendrik IV voor St. Servaas gedateerd 1062 (met niet-kloppende wij- dings- en kroningsjaren)80)Ondanks het pleidooi voor de echtheid van dit stuk door de Rijksarchivaris Habets21), is het op haast onherstelbare wijze voor onecht verklaard door Niermeyer22)Het voorkomen van de schrijf wijzen: uns (r. 6), servatii (r. 7) en archicancellarn (r. 17) pleiten niet voor de juistheid van het oordeel van Habets. Chroust, Monumenta 2. serie, V, 3 (4. Band): Aartsbisschop Udo van Irier voor St. Simeon aldaar. „Geschrieben wahrscheinlich in St. Simeon zu Trier im Jahre 1075 Die Striche über XIII in Z. 26 sind wohl nach- traghche Zutat - Musée des archives départementales 29 (PI. XXI) vers 1092. Donation 1 abbaye de Marmoutier a Tours. Het is een stuk in de stijl van de stich tingsacte van St. Gudula: een notitia, die om geen enkele reden gelijktijdig met de gestelde rechtshandeling behoeft te zijn opgemaakt. Buiten beschouwing blijven hier een aantal ongeveer gedateerde handschriften, die evengoed later geplaatst kunnen worden of waarvan de accenten later bijgeplaatst schijnen23), - 1.°) "V Des Mar<pz. Le diplome de fondation de l'église des S. S. Michel et Gu- (1908>a pprU325—336n: l6S de la Société d'Archéologie de Bruxelles. T. 22 20) Afgedrukt: Bull. Comm. Royale d'hist. de Belg. S. Ill T. 9. (1867) pp. 12-13 enVerV Jr" 0nd«™=k™=» Luiks, e, Maastrichtse oorkonden en over de vita Baldrici episcopi Leodiensis. Groningen—Batavia, 1935, blz. 173-177 «c gr' S' 11 P1' 86 (3e Portef.) ca. 1108; Ehrle-Liebaert Speci- UB%e T e-d POSt' T' (d°°r L Lieftinck in het exemplaarvan de lm i veranderd m 1221!); Chroust, Monumenta XXI, 3 (Band 3) vóór ,,Accentzeichen scheinen nachgetragen zu sein". 115 alsmede het in de overlevering geheel geïsoleerd staande charter van 1102 in het archief van de abdij van Thorn24) waarop ik nog hoop terug te komen. Het eerste door mij gevonden onverdachte stuk, waarin de ii van accenten is voorzien, is een oorkonde van Louis VI (le Gros) van Frankrijk voor Sainte-Croix te Orleans, 11122°). Consequent is hier elke dubbele i voorzien van accenten: r. 7, imperii, r. 9 testimonies, r. 10 beneficns, r. 24 constabu- larii, r. 25 buticularii en camerarii. Hoewel dit stuk ons dus geenszins het recht geeft te veronderstellen, dat in de kanselarij van de Franse koningen de oorsprong van dit gebruik ligt20), is het toch wel zeker, dat we zowel chronologisch als locaal dicht in de buurt zijn. Het is nu de moeite waard de uitvoering van de accenten te be zien: ze zijn geschreven van beneden naar boven zoals ook met een welge schapen acutus in het neumenschrift pleegt te geschieden2'). Dit neumen- schrift is een uit accenten ontstaan in de 12e eeuw tot vastere vormen ge komen notenschrift. Het kende onder de „neumes d ornement de zg. reper- cutae: korte herhaling van dezelfde noot ,,avec une légère aspiration, non pas en staccatoGeschiedt dit tweemaal, dan spreekt men van bistropha en schrijft een dubbele accent aigu28). De gewone opvatting is, dat het plaatsen van accenten op de dubbele i ge schiedt ter onderscheiding van de u29). Het lijkt weinig aannemelijk dat een dergelijke „uitvinding" gedaan zou worden op een tijdstip, dat de kans op verwarring tussen u en ii nog hoegenaamd niet groter is geworden. Dat het plaatsen van de accenten veel later bijdraagt tot het voorkomen van ver warring in meer gothisch schrift, zegt over de oorsprong niet veel. Zoals hiervoor vermeld, was het gebruik van accenten zeer gevarieerd. Een tot nog toe niet besproken gebruik is dat van de bistropha om het effect te bereiken van ons trema. Het is dus „Diaeresis, nota divisionis literae aut syllabae, ut Aulaï, Poëta" zoals Hermannus Hugo30) het noemt. We treffen dan vormen aan als: méé31), aaron32), Gaii, iudéé33). Van dit gebruik zijn vormen als alii of aliis varianten: noodzakelijkerwijs is in latijnse teksten het ii-geval het meest voorkomend! Men kan hieruit concluderen, dat het plaatsen van de accenten op de dubbele i niet voortkomt uit zorg over ver- 24) Rijksarchief Maastricht, Inventaris Habets en Flament dl. I, nr. 2. 25) Musée des Arch. Dép. no. 31 (pi. XXII). Zie over dit stuk ook: A. Luchaire, Louis VI le Gros, annales de sa vie et son règne (10811137), Paris, 1890, p. 72 (no. 137). 28) Voor het gebruik van accenten op de i in de stukken van Louis VI, zie Luchaire t.a.p. 308 (naar mijn mening niet geheel betrouwbaar). Lucien Perrichet, La grande chancellerie de France des origines a 1328 (Paris, 1912) geeft geen palaeografische bijzonderheden. 2D Dom. Jos. Pothier, Les mélodies grégoriennes d'après la tradition. Tournay, 1881, p. 36. 28) Gérold, La Musique au Moyen-Age. Paris, 1932, p. 20, 21. Afbeelding: Monu menta Vaticani di Paléografia Musicale latina raccolti et illustrati da Enrico Mar riott Bannister. Lipsia, 1913. Tav. VIII distropha (bivirga). 28) B.v. Prou, Manuel t.a.p. 30) Hermannus Hugo, De prima scribendi origine. Editie C. H. Trotz. Trajecti ad Rhenum, 1738, p. 259. si) Pal. Soc. Vol. III pl. 193 (94), 2e stuk, r. 4. 32) Pal. Soc. Vol. III pl. 37 (53) r. 16. 33) Pal. Soc. Ser. 2 Vol. I pl. 74 (76) r. 7, 8 en 11.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1955 | | pagina 14