AANTEKENING OVER DE PLAATS EN DE ADMINISTRATIE VAN COMMISSIE-ARCHIE VEN BIJ DE RIJKSOVERHEID 108 diplomaticus, daarvoor zijn ze te sterk verkleind. Toch mist men nog een foto: die van de schrijver zelf. Waar zelfs vluchtige vermeldingen in de tekst gedocumenteerd zijn met een afbeelding, had het portret van de hoofdfiguur van het verhaal niet mogen ontbreken. Het zou tevens een uitstekend pendant zijn geweest voor dat van kroonprins Rupprecht tegenover pag. 72. Zoals te verwachten, heeft de illustratie in hoofdzaak betrekking op de vele en lange tochten, die de charters gemaakt hebben. Maar het was blijkbaar moeilijk ge schikt materiaal te vinden voor deze historische beeldengalerij. Voor wat aan de terugvoering voorafging vindt men slechts wat prenten en foto's van plaat sen, waar de charters hebben of kunnen hebben berust, voordat zij terecht kwamen in het slot Hohenschwangau. De terugvoering zelf wordt met twee afbeeldingen meer aangeduid dan uitgebeeld. De ene, met het onderschrift: „Inladen na een onderbreking", waarop een militair en een jongedame de kist met de kostbare charters ieder aan een handvat vasthouden, kan de zorg voor de archieven symboliseren, die tegelijk krachtdadig en teder moet zijn. Een ander aspect toont de volgende afbeelding, „Rustpauze op de Schwabische Alp", waar de abstracte bezigheid rust meesterlijk wordt gesuggereerd door een lege wagen, geparkeerd langs de weg in een bosrijke omgeving. Uit het rijke materiaal van de tekst valt het moeilijk een keus te doen. De heer Graswinckel laat ons kennis maken met tal van personen, waarvan we anders waarschijnlijk nooit gehoord zouden hebben, en met instellingen, die gewoonlijk wat buiten de gezichtskring van ons archivarissen liggen, zoals de Eucom (Headquarters European Command), het Wittelsbacher Ausgleichfonds en het bestaan van liaison officers. Tal van bijzonderheden, die een ander- wellicht als irrelevant terzijde geschoven zou hebben, staan'hier zorgvuldig opgetekend. Zo onthoudt hij ons niet de mededeling, dat aan de onderhande lingen werd deelgenomen door een zekere Mr. Clem en dat hij dat deed namens een zekere Mr. Rae, hoofd van de Sectie Monuments, Fine Arts Archives bij het Military Government in Bavaria, als observer. Wat voor latere historicici ook wel van belang kan zijn, want indien er eens twijfel o onzekerheid mocht ontstaan over het een of ander, kunnen we het Mr. Clem nog altijd vragen, als de man tenminste goed geobserveerd heeft. We horen, dat op 22 Maart 1949 schrijver van de Nederlandse consul te Stutt gart bericht ontving, dat de autobahn Stuttgart-München onberijdbaar was. maar dat hij een week later (toen hij toch op last van de minister te Wies- baden een museummedaille moest uitreiken) zijn poging om tot München door- te dringen, herhaalde en ditmaal met succes; dat minister Rutten de welwillend heid had een deel van de oorkonden in ogenschouw te nemen, etc. etc. Het valt niet te ontkennen, dat het verhaal uitmunt door volledigheid en precisie. Maar het komt mij voor, dat het door de vrijwillige beperking tot de feitelijk heden en de daarmede verband houdende kroniekachtige nuchterheid ietwat is gaan lijden onder een gebrek aan belangwekkendheid. Een globaal oordeel is over dit boekje niet te vellen, gezien de heterogeneï- teit van zijn bestanddelen, die dan ook afzonderlijk dienen te worden gewaar deerd. Het zijn: een honderdtal regesten, die als voorwerk van waarde zullen zijn; een inleiding, die niet bewijst wat zij (misschien) bewijzen wil, doch op zichzelf belangrijke gegevens bevat; en een voorwoord, dat tot de waarde van het geheel weinig bijdraagt. H. P. H„ CAMPS 109 Bij de Rijksoverheid worden drie typen commissies aangetroffen: Ten eerste: commissies die zijn ingesteld door het eigen ministerie en alleen uit ambtenaren van dit ministerie bestaan. Ten tweede: commissies die zijn ingesteld door het eigen ministerie waarin ook vertegenwoordigers van andere ministeries of particulieren zitting hebben. Ten derde: interdepartementale commissies die niet door het eigen ministe rie zijn ingesteld, maar waarin ambtenaren van het eigen ministerie zitting hebben. Wat doet men met de stukken door deze commissies gevormd? Volgens rondschrijven van de Minister van Binnenlandse Zaken en Land bouw van 21 October 1925 aan Gedeputeerde Staten der onderscheidene provinciën betreffende de archieven van overheids-colleges werd door de Algemene Rijksarchivaris aangedrongen dat bij het instellen van een com missie „de plaats wordt aangewezen, waarheen de bescheiden betreffende de werkzaamheden dier commissie bij hare opheffing zullen worden over gebracht Bij deze aanbeveling stond de angst op de voorgrond dat een commissie-archief na opheffing der commissie zou verloren geraken. Geen rekening werd gehouden met de berging en de administratie tijdens de dyna mische periode. En juist gedurende deze periode rijzen de moeilijkheden. In het algemeen kan men zeggen dat de stukken, die worden gevormd door de drie bovenvermelde typen commissies, in theorie moeten worden opgeborgen afgezonderd van het ministeriële dossier dat over dit zelfde onderwerp gaat (aangenomen dat het onderwerp ten departemente is be handeld) en dat ze moeten worden geadministreerd door de secretaris der commissie of door een ambtenaar-(commissielid). De praktijk wijst echter uit, dat hieraan moeilijk de hand is te houden omdat de ambtenaren niet meewerken. Men is er immers zo op gesteld de stukken over één onderwerp bij elkaar te houden en deze te doen admini streren door het archiefpersoneel van het ministerie met gebruikmaking van agenda-nummers van de ministeriële administratie, dat het niet doenlijk is de scheiding door te voeren. Vooral bij de onder ten eerste genoemde commis sies is dit het geval. Bij de onder- ten tweede genoemde commissies is een splitsing, wanneer er notulen zijn bijgehouden, iets eenvoudiger, maar ook hier leert de praktijk, dat de ambtenaren bij gebrek aan een eigen secretaresse en administratieve hulpmiddelen, reeds van het ministeriële apparaat hebben gebruik gemaakt voordat het archiefpersoneel dit heeft bemerkt. Ook hier dus worden meestal de stukken, door de commissie gevormd, bij de stukken van het ministerie gevoegd, die over hetzelfde onderwerp handelen;. Daar waar een commissie-lid meer begrip heeft voor administratieve aan gelegenheden houdt hij de stukken onder eigen beheer tijdens' de duur der- commissie. Zodra deze afloopt draagt hij de dossiers over aan de archivaris van het ministerie, die ze plaatst achter de groep dossiers van het ministerie over hetzelfde onderwerp. Ze worden niet met de ministeriële dossiers ver-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1955 | | pagina 11