50
Is het archief tijdens de registratuurperiode niet volgens de organisatie van
het bestuur geordend, dan wil hij dit in de statische periode alsnog doen.
Het is de taak van de archivaris te doen, wat de registrator eigenlijk had
moeten doen. Daarbij is voor hem het gegeven, dat bepalend is voor de
toestand, zoals die op grond van de organisatie van het bestuur had moeten
zijn, nl. de organisatie van het levende en werkende bestuur, een subjectief
gegeven, terwijl voor de registrator, die de ontwikkeling van nabij meemaakt
en op de voet kan volgen, deze organisatie een objectief gegeven is.
Tijdens het in werking zijn van het bestuur is de organisatie van dit be
stuur een levend ordeningsgegeven; zodra echter het bestuur heeft opge
houden te functionneren, is het een dood ordeningsgegeven geworden. Zo
lang het bestuur functionneert en handelingen stelt, waarvan stukken achter
blijven, wordt de wijze van ordening dezer stukken de registrator door de
levende organisatie als het ware opgedrongen. Bij het ordenen van het be
storven archief kan hiervan geen sprake zijn
Om het archief volgens het vrije herkomstbeginsel te kunnen ordenen, moet
de archivaris naast kennis van de archivistiek een diepgaande kennis bezitten
van bestuurs- en organisatieleer evenals van bestuurs- en archiefgeschiede
nis0) en vooral van de inrichting van het bestuur, waarvan hij het archief wil
ordenen. Deze laatste kennis zou hij volgens de Handleiding moeten putten
uit de in de oorspronkelijke orde gebrachte stukken6). Hierover wordt in
Brenneke s boek niet gerept, reden om aan te nemen, dat die kennis op eniger
lei andere wijze, mogelijk uit instructies, moet worden verkregen.
Naarmate de archivaris de bovengenoemde gebieden van kennis beter be
heerst, zal hij het ordeningswerk beter kunnen verrichten. Hiermede wordt de
kwaliteit van de ordening afhankelijk gesteld van de kennis, die de archivaris
buiten zijn eigenlijke archivistische kennis volgens Nederlandse opvattingen
bezit. Het door de archivaris te verrichten ordeningswerk komt hierdoor ge
heel in de subjectieve sfeer terecht.
Van de eigenlijke archivistische kennis van de archivaris, zoals Brenneke
hem ziet, kunnen wij ons moeilijk een voorstelling maken. Wij kunnen ons
enerzijds niet voorstellen, dat de archivistische kennis van deze archivaris
beperkt is tot hetgeen Brenneke in zijn archieftheorie behandelt, anderzijds
zijn wij geneigd te zeggen, dat afwezigheid van archivistische kennis volgens
Nederlandse opvatting een voorwaarde is voor de ontwikkeling en de toe
passing van het vrije herkomstbeginsel.
De Handleiding stelt het ordeningswerk, dat aan het bestorven archief ver
richt moet worden, pas in de tweede plaats afhankelijk van de op een subjec
tief gegeven gebaseerde kennis van de archivaris. Op de eerste plaats moet
de archivaris zich richten naar een objectief gegeven, nl. de oorspronkelijke
orde, zoals die uit agenda s, signaturen en andere herkotnstkenmerken gekend
kan worden. Is de materiële orde, waarin hij het archief aantreft, een andere
dan die, welke uit de signaturen blijkt, dan zal hij het archief uiteennemen
(met de nodige reserve en verantwoording in de inleiding op de inventaris)
en het in de door de signaturen aangegeven orde plaatsen.
De oorspronkelijke orde is de enige orde, die het een archivaris mogelijk
Brenneke verklaart dan ook, dat de archiefgeschiedenis een wezenlijk deel
uitmaakt van de opleiding tot archivaris.
6) Handleiding, commentaar op 17.
51
maakt te constateren in hoeverre het archief volledig is, respectievelijk of het
hiaten en afwijkingen vertoont. Dit is voor hem als bewaarder van het archief
van belang Ook voor een goed begrip van de werkzaamheden van het bc-
stuur, dat noodzakelijk is voor het schrijven van een goede, verantwoorde in
leiding op de inventaris, kan het zeer belangrijk zijn, eventuele hiaten en af
wijkingen te kennen.
De oorspronkelijke orde is voor de archivaris, die een bestorven archiet
te inventariseren heeft, ook het enige objectieve ordeningsgegeven, d.w z
indien de oorspronkelijke orde kenbaar is aan de stukken. Dat de oorspronke
lijke orde het product is van de subjectieve handelingen van een registrator,
verandert niets aan de zaak; tekortkomingen van de registrator t.a.v. ordening
en raadpleging kan de archivaris opvangen in maatregelen die hij neemt,
respectievelijk stukken die hij opmaakt met de bedoeling, het archief toeganke
lijk te maken. Slechts wanneer de oorspronkelijke orde niet achterhaald kar.
worden, moet de archivaris zijn toevlucht nemen tot een noodoplossing die
hem vaak vlak bij de oplossing van Brenneke zal brengen. Het verschil ligt
hier in het feit dat datgene, wat voor Brenneke de ideale oplossing is, voor
hem slechts een noodoplossing betekent.
De oorspronkelijke orde is tenslotte ook de enige orde, die elk in het ar
chief aanwezig historisch feit respecteert. Het tijdens de groei van het archief
aanbrengen van de orde, die de inventariserende archivaris de oorspronkelijke
orde noemt, en het bestaan, het „zijn" van deze oorspronkelijke orde, is een
historisch feit, dat niet zonder meer vervaagd of zelfs vernietigd mag worden,
nog geheel afgezien van het feit, dat het archief in zijn oorspronkelijke orde
voor de archivaris en ook voor de onderzoeker van buiten de rijkste bron
van kennis is omtrent inrichting en handelingen van het bestuur, waarvan
het afkomstig is. Om deze reden is toepassing van het vrije herkomstbegnsel,
dat geen respect toont voor een oorspronkelijke orde, ook op historische gron
den fout te noemen. Het stemt enigszins tot verwondering, dat een figuur
als Brenneke, historicus in hart en nieren, de vernietiging van het historische
feit van de oorspronkelijke orde niet opmerkt of althans stilzwijgend voorbij
gaat. De wetenschappelijke voorzichtigheid, die zo karakteristiek is voor de
Handleiding, missen wij bij de archivistische theorieën van Brenneke. Waar
de Handleiding angstvallig waakt over het voortbestaan van het historische
feit van de oorspronkelijke orde, adviseert Brenneke de archivaris zonder
meer tot interpretatie van dit historische feit door het aanbrengen van een
orde als beoogd wordt met het vrije herkomstbeginsel. Hierdoor wordt de
onderzoeker de mogelijkheid ontnomen dit historische gegeven zelf te inter
preteren; in het gunstigste geval wordt hem de interpretatie bemoeilijkt.
Wanneer Brenneke meent te moeten verklaren, dat hij door het vrije her
komstbeginsel de taak van de archivaris gemaakt heeft tot een creatieve taak,
waar de Handleiding haar gemaakt had tot een restaurerende taak, tekenen
wij verzet aan en wel op grond van de volgende vergelijking.
de archivaris, zoals Brenneke hem ziet, moet het bestorven archief om
vormen volgens de organisatie van het bestuur. De vorm, die hij aan het
archief moet geven, is een andere dan die, welke het in zijn ontstaans
periode (registratuur-periode) ontvangen heeft; op de vormgeving tijdens
de registratuurperiode heeft hij geen invloed;
bij het aanwijzen van de organisatie van het bestuur als ordenings-