TEHUIS VOOR ARCHIEFAMBTENAREN
47
DE HANDLEIDING EN
HET VRIJE HERKOMSTBEGINSEL VAN BRENNEKE
46
chitect, ir. A. J. van der Steur te Amsterdam; hij heeft zich daarvan op
buitengewoon gelukkige wijze gekweten.
Het archiefdepot, dat om een betonskelet is opgetrokken en voorzien van
ruiten van gewapend glas, omvat vijf verdiepingen met in totaal 1500 m
planklengte: twee kleinere (archiefkelder en bibliotheek) en drie over de
gehele oppervlakte van het gebouw (15 x &l/2 m), voorts de stookkelder
voor de centrale verwarming en een sorteer- en werkkamer. De verdiepingen
zijn verbonden door een gesloten trappenhuis, waarin een electrische boeken-
lift. Het vertrek voor de bezoekers ligt niet in, maar naast het eigenlijke
depotgebouw en vormt de overgang naar het gebouw van het refter, waar
de hoofdingang zich bevindt.
Dit refter, dat uitwendig wel, maar inwendig nog slechts voor een klein
gedeelte hersteld is, zal in de loop van dit jaar een algehele restauratie on
dergaan; de archiefruimten zullen dan uitgebreid kunnen worden met een
kamer voor de archivaris, een ruimere toegangshal en een grote zaal op de
bovenverdieping van dit oude gebouw, waarvan de bestemming nog niet
vast staat.
In September 1953 is men met de bouw van het nieuwe depot begonnen,
op 1 September 1954 was het gereed en kon met de overbrenging van het
oud-archief en de bibliotheek worden begonnen. Kort daarop volgde het
19e-eeuwse gedeelte van het secretarie-archief, dat overgedragen is tot 1919.
het jaar, waarin men tot de invoering van het registratuurstelsel is overge
gaan. Het oud-rechtelijk archief, tot dusver berustend in het Rijksarchief
te Arnhem, is aan de gemeente Zutfen in bewaring gegeven en inmiddels
eveneens overgebracht.1) Ook is nu de gelegenheid geboden om de meren
deels zeer belangrijke archieven der oude stedelijke instellingen van wel
dadigheid in het gemeentelijk depot een veilig onderkomen te bezorgen, het
Oude en Nieuwe Gasthuis heeft tot overdracht van zijn archief reeds be
sloten. Wij mogen verwachten, dat er meer zullen volgen en dat zo het ge
meentelijk archiefgebouw een Zutfens archiefcentrum zal worden.
M. M. DOORNINK-HOOGENRAAD.
Na de verantwoording in de vorige aflevering van het Ned. Archievenblad
kwam ten behoeve van het Tehuis nog een bedrag van f 55 in, t.w. één gift
van f 25 en twee van f 15 elk. Het totaal is daardoor gestegen tot f 140.
De Administrateur, E. A. KUIPERS.
De retroacta van de B. S. waren reeds eerder in bewaring gegeven.
In 1953 verscheen bij Koehler Amelang te Leipzig een werk, getiteld:
Archivkunde. Ein Beitrag zur Theorie und Geschichte des Europaischen Ar-
chivwesens. Dit werk bevat een deel van de intellectuele erfenis van Adolf
Brenneke, naar dictaten te boek gesteld en enigszins aangevuld door Wolf
gang Leesch. Bijna vier vijfde van het werk wordt in beslag genomen door
de geschiedenis van het archiefwezen, de eerste 100 pagina's zijn gewijd aan
de archivistische theorie. In dit eerste gedeelte wordt met betrekking tot de
ordening van (bestorven) archieven onder de benaming ,,das freie Prove-
nienzprinzip" (het vrije herkomstbeginsel) een beginsel geformuleerd, dat een
afwijking betekent van hetgeen de Handleiding voorschrijft. Hoe waardevol
wij ook het werk van Brenneke vinden, met het vrije herkomstbeginsel als
voornaamste beginsel met betrekking tot de ordening van het archief kunnen
wij ons niet verenigen.
Uitgangspunt voor Brenneke bij de ontwikkeling van het vrije herkomst
beginsel zijn de in de Handleiding vervatte stellingen: ,,een archief is een
organisch geheel" 2) en „het systeem van indeling moet worden gegrond
op de oorspronkelijke organisatie van het archief, die in hoofdzaak overeen
stemt met de inrichting van het bestuur waarvan het afkomstig is" 16).
Brenneke accepteert 2 onvoorwaardelijk en legt met betrekking tot de
toepassing van deze paragraaf het zwaartepunt op het tweede deel van 16;
hij wil nl. het bestorven archief ordenen op een zodanige wijze, dat het een
afspiegeling is van de organisatie van het bestuur, dat dit archief gevormd
heeft, ook wanneer de oorspronkelijke orde niet in overeenstemming met
deze organisatie is. M.a.w. Brenneke wil archieven, die door hun beheerders
niet volgens de inrichting van het bestuur gevormd zijn, omordenen en de
ordening in overeenstemming brengen met de toestand, zoals die bij ordening
op basis van de inrichting van het bestuur zou hebben moeten zijn. Dit
noemt hij het vrije herkomstbeginsel.
In de commentaar op 16 verzetten de samenstellers van de Handleiding
zich reeds tegen de gedachte, los van de oorspronkelijke orde de archieven te
ordenen volgens de organisatie van het bestuur, waar zij zeggen: „Niet de
organisatie van het bestuur, maar die van het archief moet de doorslag geven".
Als volbloed historicus is Brenneke zeer verheugd over het feit, dat „de
organisatie van het archief in hoofdzaak overeenstemt met de inrichting van
het bestuur, waarvan het afkomstig is". Hij is hierover zelfs zó verheugd,
dat hij voortredeneert alsof er stond „de organisatie van het archief moet
overeenstemmen met de inrichting" enz. De overeenstemming tussen de orga
nisatie van het archief en de organisatie van het bestuur acht hij dermate
belangrijk, en wel omdat hierdoor het zeer belangrijke historische gegeven
van de organisatie van het bestuur aan het licht gebracht wordt, dat zij voor
hem het motief betekent voor de formulering van het vrije herkomstbeginsel.
Het is weer de Handleiding, die in verzet komt, en wel in 19: „Bij de or
dening van een archief behoort slechts in de tweede plaats te worden gelet
op de belangen van historische onderzoekingen".
Brenneke vereenzelvigt in zijn redenering de organisatie van het bestuur
met de organisatie van het archief. Wij moeten hier echter onderscheiden