80
eeuwen. Die laatste grens vervaagt reeds sterk als de auteur aan het einde
van de eerste alinea op blz. 8 meedeelt, dat hij een paar profielen heeft op
genomen, die wel is waar van een naar zijn maatstaf te hoog standpunt zijn
genomen, maar die hij toch heeft beschreven, „omdat ze merkwaardig en
zeldzaam (zijn), en daardoor weinig bekend Het inzicht van de heer d'Ailly
laat toe deze „panorama s op te nemen, omdat zij nauw aan de profielen
zijn verwant; maar als hij eerst zelf opmerkt, dat zij strikt genomen bij de
profielen niet thuis horen, zou het dan niet beter zijn ze weg te laten? Merk
waardigheid en zeldzaamheid, alleen zijn nog geen redenen om bepaalde
prenten in dit repertorium te beschrijven?
Op blz. 9 bespreekt de schrijver de verschillende technieken, waarin de
afbeeldingen zijn uitgevoerd. De ontwikkeling der techniek noemt hij 'de
„wisseling der modes maar er is toch bezwaarlijk van mode te spreken als
men in de 17de of 18de eeuw de kopergravure gebruikt en niet de steendruk.
Ook klinkt het wat zelfgenoegzaam de lichtdruk van onze eigen tijd als eind
punt van de technische ontwikkeling te beschouwen. Hebben wij nog niet
geleerd hoe veel en velerlei er op technisch gebied mogelijk kan zijn?
De pen van de schrijver is uitgegleden op blz. 10, waar hij neerschreef, dat
de historisch-topografische atlas van het gemeente-archief een „heilig domein"
is. Een openbare verzameling is principieel voor ieder genaakbaar en behoort
zelfs in gedachten niet te zijn omheind. Zelve werkt de auteur er door zijn
repertoria aan mede. dat de bewerkte collecties gemakkelijk kunnen worden
geraadpleegd, niet alleen door de weinigen voor hun studie, maar ook door
de velen, die eens rond willen kijken. Zelfs als grapje kan deze uitdrukking
er niet mee door.
Om nu tot de beschrijvingen over te gaan. Deze zijn duidelijk. Zij geven het
opschrift van de prent met een vette letter en daaronder een korte verklaring
van de afbeelding, de techniek, waarin deze is vervaardigd, en de maten. Het
blijkt niet uit de voorrede hoe de maten zijn genomen, de samensteller heeft
mij echter verteld, dat hij heeft gemeten van de gedrukte rand, indien aan
wezig, en anders geeft hij de grootste hoogte bij de grootste breedte van de
voorstelling. Voor het herkennen van een bepaalde prent zou het wenselijk
zijn in de voorrede op te geven hoe de maten zijn genomen.
De verwijzing naar het boek, waaruit een prent afkomstig is, is soms wat
kort. Alleen: Uit Commelin, is te weinig. Wij zouden juist graag weten bij
welk werk van de veelschrijver Commelin no. 1 behoort. Het antwoord, dat
ik heb gekregen toen ik deze vraag stelde, luidde; dat iedereen wel weet, dat
de tweedelige beschrijving van Amsterdam door Commelin is bedoeld'. Dit
antwoord getuigt van een te beperkt standpunt. De uitgevers van het reper
torium hebben toch zeker de bedoeling, dat het ook buiten Amsterdam wordt
geraadpleegd en dan is enkel: Uit Commelin en Wagenaar (no. 149) te on
volledig. Om een gids als deze bruikbaar te doen zijn, zou het aanbeveling
verdienen de titel van het betreffende boek op te nemen, ten dienste van alle
niet-Amsterdammers, die weten, dat Commelin en Wagenaar meer hebben
geschreven dan een geschiedenis van Amsterdam.
Daartegenover staat, dat de beschrijving ook wel eens te uitvoerig is. Bij
no. 261 wordt medegedeeld wat er in het boek staat over de prent, die er
deel van uitmaakt. Is dit niet het werk van de onderzoeker? De bewerker
\an een repertorium geeft inlichtingen over de bronnen van documentatie;
81
het gebruik van die bronnen dient hij aan de onderzoeker over te laten.
Zo ook no. 266, waar de datering is verantwoord door het geven van de
jaartallen der adresboeken, waarin bepaalde namen voorkomen. Maar de
raadpleger van een catalogus, bewerkt door de heer d'Ailly, kan erop ver
trouwen dat de datering weloverwogen is aangebracht. Een dergelijke ver
antwoording schrijve men ter eigen oriëntering op het oorspronkelijke fiche,
men drukke haar echter niet. Heeft de onderzoeker reden van een andere
mening te zijn, dan kan hij er immers naar informeren. Doch nu mij bij nadere
inlichting blijkt, dat de oorspronkelijke fiches niet bewaard zullen blijven, is
het begrijpelijk, dat de auteur zijn verantwoording heeft willen vastleggen.
Toch blijft het m.i. onnodig de innerlijke overwegingen van de beschrijver te
doen drukken, alleen het resultaat make men openbaar. Zou het niet mogelijk
zijn de oorspronkelijke fiches op het gemeente-archief van Amsterdam te
bewaren?
Het opsommen van boeken, waarin reproducties van beschreven profielen
voorkomen, is gevaarlijk. Hoe licht ontsnapt een reproductie aan het oog van
de schrijver. Het reproduceren gaat steeds voort en dus is het repertorium
reeds verouderd op de dag van verschijnen. Wel deelt de samensteller mee,
dat hij alleen de belangrijkste reproducties heeft vermeld, maar zijn boekje
zal zeker een aanleiding zijn, dat er tal van mooie reproducties worden ge
maakt, en die zullen dan toch ontbreken. Ook dit is een noodzakelijke aan
vulling, die het beste op het fiche zelf kan worden bijgehouden.
Er zijn enkele a nummers. Deze behoren tot een later ingevoegd supplement,
hetgeen meteen de ongelijkheid verklaart in de beschrijving van de nos. 133
en 133a betreffende Teylers werkjaren.
Wat het uiterlijk aangaat: het repertorium heeft een handzaam formaat en
een duidelijke letter, de bladspiegel is echter onrustig voor het oog door de
ongelijkmatig ingevulde linkermarge. De jaartallen in de rechtermarge geplaatst
geven met één oogopslag de datering van de beschreven prent of tekening,
hetgeen zeer overzichtelijk is in het gebruik.
Een register op de vervaardigers sluit het gedeelte, dat handelt over de
profielen. Daarachter volgt nog een waardevol overzicht van schutterskaarten
en wijkindelingen, gevolgd door een naamlijst van schutterij-officieren. Twee
soorten gegevens van belang voor ieder, die iets met Amsterdam in de 18de
eeuw heeft te maken.
Dit is een met liefde en zorg samengesteld repertorium, waarvan de ge
bruiker veel plezier zal hebben. Het boekje zal er zeker toe bijdragen het
nationale leven in zijn oudere verschijningsvorm beter te leren kennen.
L. J. VAN DER HAER
Dr. IV. Formzma, De oude archieven van Appingedam. Van Gorcum
Comp. N.V., Assen, 1954. 80 blz.
In jg. 49 van dit blad (p. 224 vlg.) Formsma's inventaris van het oud
archief van Ootmarsum aankondigend, die verschenen was als nr. 1 van de
door Van Gorcum 6 Comp. ontworpen reeks: Van Gorkum's Archief der
Archieven, spraken wij de wens en de verwachting uit dat dit het eerste
mocht zijn van een lange reeks van archiefinventarissen. Navolging echter
vond dit initiatief, om welke redenen dan ook, niet, en eerst nu verscheen,