78 Daarbij kwamen vanzelf de lijsten van de aangegeven lijken onder de Her vormde gemeenten terecht, omdat de kerkhoven overal onder het gezag der Hervormde kerkmeesters stonden. Het is jammer dat deze indeling typografisch niet tot haar recht is gekomen. In Drente lag de zaak voor de heer Werkman anders dan in Groningen. Hij volgde dan ook niet zomin als in een andere provincie de indeling in kerkelijke gemeenten. In dit gewest is echter het merkwaardige en ver heugende, dat zovele kerkelijke archieven in het rijksdepot in bewaring zijn gegeven. Ik vraag mij af, of het niet mogelijk was geweest, subsidiair binnen afzienbare tijd zal zijn, dat het archivistisch ideaal wordt bereikt (natuurlijk) binnen de muren van het rijksarchiefdepot), zoals de beschrijver der Zeeuwse Retroacta m 1925 stelde: „Kan de Staat met volle gerustheid deze voor zijn burgers buitengewoon belangrijke bescheiden aan de kerkelijke archieven terug geven, dan zullen zij hun eerste herkomst bestemming) weer hebben bereikt (aldaar pag. XXXV). Uiterlijk ziet de Limburgse beschrijving er precies zo uit als die van de Groningse en Drentse Retroacta. Maar van binnen, wat een verschil! Wat is de invloed van „Holland daar in de Landen van Overmaze blijkbaar qerinq gebleven. Wat hebben Muller, Fruin en Feith daar weinig te vertellen gehad! oe weinig heeft de heer Van de Venne overgenomen van de beroemde piet luttigheid der archivistiek. Maar opgevoed als ik ben in de werkplaats, waar Fruin zijn „pietluttige" ideeën op zo grandiose wijze vorm en leven schonk in de inventarissen van het Zeeuwse depot, kan ik me maar moeilijk verenigen met de gemoedelijke veelvormigheid, waarmee men blijkbaar in Maastricht archiefstukken beschrijft. Ik kan mij levendig voorstellen, dat als de heer Van e Venne het exemplaar, dat ik met potlood bewerkte, inzag, hij niet anders zou zien dan spijkers op laag water. Zeker, ook in de Groningse en Drentse beschrijvingen troffen mij enkele afwijkingen van de Handleiding t.a.v. punten en komma's en vaktermen, die ik geen verbeteringen acht. Alles verandert nu eenmaal voor de oud wordende mens. Maar hoe zou Fruin zijn wenkbrauwen hebben opgetrokken en zijn mond op die karakteristieke wijze getuit hebben bij het zien van zoveel on- gerechtigs in zijn ogen! De beschrijving van de doopregisters! Hoe bestaat het! Dat de be schrijver met deze terminologie niet de Handleiding volgt, blijkt wel uit de noot bij nrs. 211 en 439 (een doorlopende nummering!), waar sprake is van 1 ladregisters wat voor een oude archiefrot een gruwelijke contradictio in terminis is. En bij nr. 808 wordt zelfs de vraag gesteld, of dat „reqister" een „minuut is!! La*± ™en ln Limburg de onderscheiding van deel en band varen? Onder nr. 638 lezen wij dit zinnetje: „In dit deel zijn dertien afzonderlijke kleine registertjes samen gebonden". Maar onder nr. 659 staat: „Drie kleine register tjes tot een band verenigd". Is deze taal voor een archiefbeschrijving, die toch alleen door strakheid en eenvormigheid gesierd wordt, ook overigens niet al te gemoedelijk? Veel van dergelijke staaltjes van niet-archivistisch gestyleerd taalgebruik zouden te geven zijn. Ik kan niet anders zeggen dan dat ik dit betreur omdat vaste termen en aanduidingen en afkortingen voor de gebrui ker der beschrijving een groot gemak betekenen door de duidelijkheid en over zichtelijkheid. 79 Maar deze gemoedelijkheid strekt zich ook verder uit dan de afkeer van archivistische pietluttigheden. Er is wel eens een doopacte ingeschreven van een „bekeerling". Moeten wij veronderstellen dat de andere dopelingen onbe keerd waren of is een bejaarde bedoeld? Wij lezen van een vaga, vermoedelijk de dochter van zwervelingen, die elders passanten worden genoemd. Het is echt prikkelend voor onze nieuwsgierigheid bij nr. 17 te lezen: „Voorin aantekeningen omtrent merkwaardige gebeurtenissen". Daar komen in de komkommertijd journalisten zeker op af! Een ernstiger opmerking: behoort een in later tijd vervaardigde klapper (is dit een index?) in de nummering te worden opgenomen en dus blijkbaar ver enigd met de verzameling retroacta? En zeer ernstig: Retroacta, die in 1905 nog ten gemeentehuize van Slenaken geraadpleegd waren, waren in 1920 niet meer aanwezig en blijkbaar terug gebracht naar de R.K. pastorie. Was er indertijd geen aanleiding geweest voor een gerechtelijk onderzoek? De zuidelijke note gaie ontbreekt gelukkig niet. Achterin nr. 959 zijn de doopacten opgenomen van kinderen van „aurifodinarii" (putjesscheppers, die in Venlo goudgravers genoemd werden!). Alles bij elkaar genomen dat moet ik eerlijk bekennen heb ik me-t veel meer belangstelling de Limburgse beschrijving gelezen dan die droge van Groningen en Drente. Het ligt voor de hand, dat de Limburgse boeken van bizonder groot belang zijn voor overig Nederland, vooral ook door de vele doop- en trouwboeken van regimenten. Het verdient daarom aanbeveling, dat de archivarissen in de andere provinciën de index op de plaatsnamen aan het eind van het deel eens doorlezen. Er komen verscheidene niet-Limburgse steden en dorpen in voor. Abr. MULDER A. E. d'Aitly, Repertorium van de profielen der stad Amsterdam en van de plattegronden der schutterswijken. Amsterdam, 1953. -164 blz. Met vreugde zien wij een catalogus verschijnen, die vele verzamelingen toegankelijk maakt. Kostelijke inlichtingen zijn hier te putten voor al wie topografische documentatie over Amsterdam behoeft, zowel voor de historicus van beroep als voor de liefhebber van geschiedenis. Dit repertorium biedt een overzicht van alle niet-geschilderde profielen en perspectieven van Amsterdam. Dus niet alleen een catalogus van de profielen en perspectivische gezichten uit de historisch-topografische atlas van de ge meente Amsterdam, maar ook een overzicht van wat zich bevindt in andere verzamelingen, tot in het buitenland toe. Negentien nummers, waaronder vooral no. 109, vermeldt de bewerker als zeldzaam of alleen in één exemplaar bekend. Een mooi resultaat van naarstig speuren! Lezen wij de verantwoording, die de heer d'Ailly als inleiding vooraf doet gaan, dan zien wij, dat hij eerst het begrip „profiel" bepaalt als: „stadsbeeld, dat op zijn minst een derde van het stadssilhouet beslaat." Hij maakt daarbij het voorbehoud, dat „veel moet worden overgelaten aan het inzicht van de samensteller". Dat is duidelijk, de materie is moeilijk, enerzijds gaat het per spectief snel over in het beeld van één rij huizen van vrrre gezien, anderzijds valt het zwaar de grens te trekken met de vogelvluchtplattegronden uit vorige

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1955 | | pagina 18