74 tal afbeeldingen. Het eerste motief is in de algemene kunsthistorie het oudst en blijft ook het meest frequente; de voorstelling is, in verband met het beperkte afbeeldingsveld, meestal beperkt tot de vier figuren; Maria met het kind Jesus in de armen gezeten op eenezel, voorafgegaan door St-Jozef, zonder architectonisch of ander bijwerk. Het tweede motief, waarbij Maria met het kind Jesus aan de hand wordt afgebeeld, is later en vrij zeldzaam: het behoort in de categorie der „Andachtbilder"1) Over ,,Schatzgewölbe und Kanzleiarchive in Óesterreich" geeft dr. W. Goldinger een historische beschouwing, van belang voor de oudste geschiede nis van de bewaring van archieven, n.a.v. de vrijlegging van een laat-antiek bibliotheek- en archiefdepot bij recente opgravingen in Karinthië, het begin van een studie over het archiefwezen in Oostenrijk, die in de volgende jaar gangen zal worden voortgezet. Dr. Max Piendl levert een bijdrage tot het regentenwezen der Beierse kloosters. Tot dusver heeft men voornamelijk de registers van pauselijke en rijkskanselarij bestudeerd, doch ook die der kloos ters zijn van belang; hier wordt nu het register van het klooster Oberaltaich 1260 1403 behandeld. Ook met het artikel van dr. A. Weissthanner: Rom- pilgerführer. Zur Lieberlieferung der Mrrabilia und Indulgentiae urbis Romae, zijn wij nog in de Middeleeuwen, evenals met de beschouwingen van dr. B. Schwineköper over de herkomst van de gouden bul van keizer Frederik II van Mei 1232 in het stadsarchief van Halle a. d. Saaie. Hierbij wordt een bijdrage geleverd tot de geschiedenis van het „Provenienzprinzip". In moderne tijden zijn wij met de artikelen van dr. K. Demeter over „Das Bundesarchiv Abteilung Frankfurt a. d. Main" bedoeld is de Bond van 1848 van dr W. Nissen. Das Schicksal der ausgelagerten Bestande des Preussischen Geheimen Staats-Archivs und des Brandenburg-Preussischen Haus-Archivs und ihr heutiger Zustand, en van dr. Erich Weise over „Ubemahme und Ver- waltung der Entnazifizierungsakten im Lande Niedersachsen". Het tweede artikel behandelt de lotgevallen van de inhoud van het geheime Staatsarchief te Berlin-Dahlem; het gebouw werd een prooi der bommen maar de zo be langrijke inhoud was voordien elders ondergebracht; gelukkig bleef zij ge spaard zij het niet volledig - en is thans in afd. II van het Zentralarchiv in de Deutsche Demokratische Republik, dus in de Oostzone, terecht gekomen. Het Hausarchiv was te Berlin-Charlottenburg gevestigd. Ook hier is het ge bouw vernietigd, de inhoud tengevolge van deponering elders grotendeels ge spaard. Dit archief bevindt zich thans te Merseburg. Verder bevat deze Band nog enkele belangrijke personalia. Dr. H. Meinert herdenkt Albert Brackmann en zijn betekenis voor het Duitse archiefwezen. In 1929 werd hij, na een academische loopbaan, geroepen tot de hoogste archieffunctie in Pruisen, Generaldirektor der Preussischen Staatsarchive en Direktor des Preussischen Geheimen Staatsarchivs; als zodanig stichtte hij het Institut für Archivwissenschaft. In 1936 kwam aan zijn leiding tengevolge van politieke verhoudingen een einde. Voor het Duitse archiefwezen heeft Brackmann grote verdiensten gehad. Vermeld worde ook de Nachruf van dr. Solleder voor Ivo Striedinger, tot 1933 de leider van de Beierse staats archieven, overleden reeds in 1943, die in 1926 het tijdschrift tot nieuw leven P Deze drie alinea's zijn van de hand van dr. H. P. H. Camps. 75 heeft gewekt, in 1928 honorair-professor in de archief leer te München werd en die in 1930 corresponderend lid onzer Vereniging is geworden. Boekbesprekingen en tijdschriftenoverzicht besluiten de bijzonder belang rijke bundel. Archives, het Engelse archieftijdschrift, II nr. 11 brengt een artikel van John H. Harvey over „Architectural archives". Dit begrip kan in tweeërlei zin worden gebezigd: archivalia, geproduceerd bij beroepsmatig werkzame architekten, doch ook als alle documenten, die licht werpen op de vervaar diging van gebouwen. Voor de interpretatie van beide is speciale kennis van de techniek der architektuur vereist. In Engeland behoren alle architektonische archivalia, ouder dan de 16e eeuw, tot de tweede categorie; eigenlijk gezegde archiefstukken zijn voor de Middeleeuwen uiterst schaars. Omtrent de twee belangrijkste punten bij een gebouw, datering en ontwerper, bevatten de al gemene registers, rekeningen enz. tal van gegevens. Hoewel de architekten- organisatie en de regeling van het beroep in Engeland eerst in 1834 tot stand kwamen, kan men sporen van archieven van deze lieden reeds in de 16e eeuw constateren. Correspondentie met opdrachtgevers en bouwers maakt daarvan het voornaamste bestanddeel uit; daarnaast uiteraard tekeningen in diverse stadia, contracten enz. De details daarvan worden uitvoerig uitgewerkt, maar opgave van bewaarde architekten-archieven ontbreekt helaas aan dit artikel. P. E. Jones publiceert historische bijzonderheden over de archieven in de Guildhall te Londen. Hilda Grieve geeft beschouwingen over „Illustrations in record publications", met lezenswaardige overwegingen en suggesties; in het verslag van de jaarvergadering van The British Records Association, waar deze beschouwingen werden voorgedragen, vinden wij het daarover gehouden debat. In afl. 12 (Michaelmas 1954) behandelt W. Kellaway de archieven der New England Company, het oudste nog bestaande Protestantse zendings genootschap (gesticht 27 Juli 1649). Begonnen in de Nieuw-Engeland Staten, bereidde het zijn werkzaamheden na de Onafhankelijkheidsoorlog in 1786 uit tot New Brunswick en Nova Scotia, later tot Brits Columbia en Canada. De legende wilde dat met geringe uitzondering de archieven niet verder terug gingen dan tot 1770. In 1953 echter, toen zijn in de Londense Guildhall Library waren gedeponeerd, kwam een, zij het niet complete, aanvulling voor den dag. T.a.v. haar bezittingen gaan de stukken zelfs tot Hendrik VIII terug, kaarten tot 1637. Gecatalogiseerd, is het archief thans in genoemde Library voor onderzoekers toegankelijk. Het artikel; The Records of Rochester bridge and of the New College of Cobham, van de hand van miss G. S. Scroggs, geeft een beeld van een elders wel niet voorkomend bruggenarchief, dat met de 14e eeuw begint, w.o. een belangrijke verzameling kaarten, die teruggaat tot 1596; de „chief glory" is een kaartboek van 1717. De wardens (opzieners) der brug waren ex officio voorzitters van het New College of Cobham, een door Lord Cobham gesticht armhuis. De archivalia daarvan worden bewaard met die van de brug, doch volkomen gescheiden; zij gaan tot 1599 terug, maar door de bezittingen zijn er ook hier oudere retroacta. In de serie locale archieven van Groot-Brittannië is thans Warwickshire aan de beurt, beschreven door hun archivaris A. C. Wood.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1955 | | pagina 16