66 67 Overvoorde beschreven11) als: „Register van eigendomsbewijzen, le helft 16e eeuw, naar de plaatsen geordend, met latere bijvoegingen 16e en 17e eeuw. 532 bladzijden, waarvan enkele bladzijden onbeschreven en enkele uitge scheurd, 1 deel groot folio in lederen band. Geciteerd als Cart. B" (volgen enige honderden regestnummers Niemand kan beweren, dat men niet, dank zij de noeste vlijt van Over voorde, via de regesten de stukken in het cartularium kan vinden, maar zodra men het boek opent wordt men getroffen door een niet te miskennen ver warring, die op het eerste gezicht doet vermoeden, dat ook dit cartularium later uit verschillende bestanddelen is opgebouwd, een indruk die versterkt wordt door de verschillende typen claves, die aan de lengtesnede zijn aange bracht. Deze eerste indruk blijkt onjuist, nadat men geduldig een tabel heeft gemaakt van de katernen, van de liniëring en de paginering van de in die katernen opgenomen vellen, van de data der op die vellen geregistreerde acten1-), van de handen, die ze hebben geregistreerd, en van de notarissen, die ze hebben gecollationneerd. Wij ontdekken dan, dat het cartularium uit één stuk is opgezet in of zeer kort na 1512: het jongste, door de oudste hand de forse bastarda13) van een ervaren boekschrijver ingeschreven stuk, is van 151214). Het is dezelfde hand (hier verder A genoemd), die de prachtige vellen perkament met romeinse cijfers heeft gepagineerd dus niet gefolieerd, zoals men in deze tijd nog zou verwachten. Hij heeft de stukken rubrieksge wijze over het boek verdeeld: eerst de stukken betreffende vaste goederen en renten binnen Leiden, gerangschikt volgens de straten, daarna15) de stukken betreffende goederen en renten buiten de stad, gerangschikt volgens de dorpen. Achterin16) volgt dan nog een rubriek van stukken betreffende eigendommen, die behoren tot de gebouwen en terreinen van het gasthuis zelf. De indeling is in het cartularium zichtbaar gemaakt door rode opschriften en aan de buitenkant door smalle claves, voor het stads-stratengedeelte genummerd I—XV, verder 1 15. Overal werden voldoende lege bladen gelaten voor aanvullingen, in het bijzonder na het stads gedeelte en na het dorpsgedeelte. De samensteller voorzag het cartularium van een ongefolieerde tafel, ingedeeld volgens de 30 rubrieken en verwijzend naar de paginering. De preciesheid, waarmee deze copiïst notarishandmerken17) en handmerken van gasthuismeesters's) weergeeft, wekt de indruk van nauwkeurig werk en de notaris P. Stien, die hét boek vrij kort na de samenstelling controleerde, heeft in zijn Latijnse subscripties weinig (in het Nederlands gestelde) ren vooien kunnen opnemen19). Onze veronderstelling, dat de rubricering van de 41) Overvoorde (mr. dr. J. Cv), Archieven van Gasthuizen Leiden, 1913, blz 41, nr. 456. 12Voor de resultaten van een dergelijk peuterwerk zie ook: Trabut-Cussac (J. P.), Les cartulaires gascons d'Eduard II. d'Eduard III, et de Charles VII, in Bibl. de l'Ecole des Chartes CXI (1953) p. 655. Vooral de tabellen p. 75 en 103—106. 13) Voor de hier gebruikte terminologie van schriftsoorten, zie de inleiding tot: Lieftinck (G. I.), Codices 168360 societatis cui nomen Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. Lugduni-Batavorum. 1948 14) Cart. B blz. 85. i5) Cart. B blz. 177 e.v. l6) Cart. B blz. 519 e.v. B.v. Cart. B blz 217 ls) B.v. Cart. B blz. 525. Vgl. Cart. B blz. 363. stukken in het cartularium wel zal zijn geschied naar analogie van de originelen in een charterkast met 30 laden, wordt gesteund door een notitie (van P. Stien?) op blz. 348, waar van een acte betreffende een boomgaard onder Alphen in de gelijknamige rubriek wordt verteld: „ende die brief dairoff leyt in die lade dair voir gescreven staet Alfen Het aldus gevormde cartularium is later aangevuld, in de eerste plaats door een meer textualis-achtige boekhand (hier verder hand B genoemd), die tot uitermate gesoigneerde prestaties in staat was20). Is het werk van A uit één stuk, B werkte zeker in vele etappes: hij schrijft nu eens wat minder, dan eens wat meer geserreerd; rubriceert zijn tekst nu eens wel, dan weer niet, werkt ook uit verschillende inktkokers. De mogelijkheid dat bij nadere be studering verschillende handen uit hetzelfde scriptorium aanwezig zijn, moet. bij het onpersoonlijk karakter van dit boekschrift, open gelaten worden. De latere stukken zijn kleiner geschreven, waarschijnlijk een ouderdomsverschijn- sel. De aanvulling bestaat uit stukken van vóór 1512, blijkbaar door hand A vergeten en verder uit alle acten over de periode 1513 1538. De laatstge noemde aanvullingen, die zeer talrijk zijn, hebben vrijwel uitsluitend betrekking op de verwerving van grondrenten buiten de stad gelegen en op het in erf pacht uitgeven van buiten de stad gelegen oud bezit. Dit heeft op de samen stelling van het cartularium een zeer verwarrend effect gehad: in sommige van de dorpenrubrieken was de ruimte onvoldoende. De hand B heeft deze moeilijkheid als volgt opgelost: ten eerste heeft hij na het stadsstratendeel vier nieuwe rubrieken ingevoegd (ook in de voorgenoemde tafel): drie voor rechten in de stad (Ketelboetersstege etc., Optenstede van Leyden, Op-ten heilige geest binnen Leiden), en één voor het nog niet voorkomende Zeg waard. De door hand B geschreven, dorpsrubrieken van hand A verwijzen met de dus reeds aanwezige paginering van A verder'21) naar de supplementen, die B heeft aangelegd, en wel op vrij ruime voet in het leeg gebleven deel na blz. 391 voor de dorpen Leiderdorp, Aarlanderveen, Zoeterwoude, Hazers- woude, Warmond en Valkenburg. De stukken van deze rubrieken nam hij ook op in de tafel (die dus hiervoor geen nieuwe rubrieken behoefde te krijgen) Evenals de eerstgenoemde nieuwe rubriek Zegwaard, maakte hij deze sup plement-rubrieken aan de buitenzijde zichtbaar met brede claves, waarop de plaatsnamen vermeld zijn. Vervolgens wordt het cartularium in de nieuwe dorpenrubriek van B aangevuld met een stuk van 1538 door een echte kan selarijhand (C)22) en met stukken van 1546 en 1547 door een nogal gedegene reerde boekhand (D)23). Het werk van de handen B, C en D wordt ver volgens gecontroleerd door een notaris P. Vrancken. Hij brengt de verbete ringen in de teksten zelf aan24) en stelt zijn subscriptie in het Nederlands. Deze Vrancken moet zijn werk verricht hebben tussen 1548 en 1557: de stuk ken, die hij controleert; lopen tot 1547; op blz. 495 maakt hij een notitie over een aflossing, die in 1548 heeft plaats gehad, en een marginale notitie op blz. 64 vermeldt de teruggave in 1557 van een (door Vrancken gecollation neerd) origineel wegens afkoop van de rente. Een afschrift op blz. 420/1 van 20) B.v. Cart. B blz. 87—101. 21) Cart. B blz. 208, 340, 360. 23) Cart. B blz. 491. 24) B.v. Cart. B blz. 401.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1955 | | pagina 12