8 1°) de a.s. beheerders der oudere, naar de archiefbewaarplaatsen in de zin der Archiefwet overgedragen archieven, die immers reeds nu, en in de toekomst steeds meer, ook moderne archieven onder hun beheer zullen krijgen: 2°) de a.s. registratoren, verzorgers der lopende archieven, die in zeer vele gevallen tevens beheerder van oude, zij het dan kleinere, archieven zul len zijn; 3°) de bedrijfsarchivarissen, aan wie evenzeer in talrijke gevallen naast hte beheer van het lopende archief, ook de zorg voor de oudere archiefbe scheiden zal worden opgedragen. Aan een dergelijke archiefschool zou een gespecialiseerde opleiding in elk der drie richtingen - archivaris (beheerder van de z.g. overgedragen" ar chieven), registrator en bedrijfsarchivaris mogelijk moeten zijn, terwijl een brede, algemene vorming in algemeen archivistische zin voor de deelnemers aan elk der drie richtingen mogelijk gemaakt en geeist zou moeten worden. Ook de academisch gevormde, z.g. candidaat-archivarissen, zouden aan deze archiefschool de voltooiing van hun vorming moeten ontvangen. Een; dergelijke gecombineerde opleiding zou het grote voordeel bieden, dat men op gemakke lijke wijze de leerlingen van één der speciale studie-richtingen kan laten deel - nemen aan bepaalde lessen, welke voor de leerlingen der andere speciale studie-richtingen gegeven worden, maar welke ook voor hun algemene vor ming van belang zijn. Zo zou men b.v. de aanstaande beheerders der oude, „overgedragen" archieven ook moeten laten deelnemen aan bepaalde lessen over moderne registratuurstelsels, welke voor de aanstaande registratoren en bedrijfsarchivarissen gegeven zouden worden, terwijl deze laatste groepen op hun beurt bepaalde lessen over het beheer van de oude, „overgedragen" ar chieven zouden moeten volgen. Ik meen dat dit de beste wijze zou zijn om tot een levensvatbare en bloeiende archiefschool te geraken, en dat een samenvoeging van de opleidingen, in de bovenomschreven zin, aan de wetenschappelijke vorming van alle leden der samenwerkende groepen en aan hun toekomstige arbeid ten goede zou komen, waardoor dan indirect eveneens de maatschappelijke belangen van elk dezer groepen ten zeerste gediend zouden worden. Bij een dergelijke samenvoeging zou vanzelfsprekend datgene, wat door be paalde organisatoren op het gebied dezer opleidingen reeds eerder tot stand werd gebracht, zoveel mogelijk erkenning en waardering moeten vinden. Zon der de volledige medewerking van alle daarbij betrokken organisaties zou een archiefschool in de hiervoor omschreven zin trouwens onmogelijk zijn. Mocht een ernstige poging om tot een archiefschool in deze zin te geraken niet slagen, dan zou m.i. als enige oplossing overblijven, dat de archiefschool in de oude zin van de Archiefwet-1918, maar dan aangepast aan de eisen van onze tijd, hersteld wordt. Hoe het ook zij, een oplossing moet er komen, en het is een levensbelang van het Nederlandse archiefwezen, dat deze zo spoedig mogelijk gevonden wordt. Tot geruststelling moge het ons strekken, dat ook deze kwestie de volle aandacht heeft van het ministerie van O., K. en W., en dit niet in de zin van een parlementaire frase, maar in volle werkelijkheid. Er is een derde kwestie die dringend om afdoening vraagt: dit is de her ziening van onze „Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven", 9 een eretaak en een erezaak voor onze Vereniging. De eerste uitgave van de „Handleiding" dateert van 1898, de tweede, ongewijzigde druk verscheen in 1920 en is reeds lang uitverkocht. Alleen reeds daarom bestaat aan een nieuwe uitgave grote behoefte. En wanneer wij in herinnering roepen, dat reeds de bewerkers Muller, Feith en Fruin, die de Handleiding in opdracht van onze Vereniging ontwierpen in hun „Woord vooraf" schreven: „Onze hoop is, dat over enige jaren een tweede herziene uitgave van ons werk het licht zal kun nen zien", dan behoeft het wel geen nader betoog, dat een derde uitgave van de Handleiding nu tevens een herziening zal behoren te zijn. Dit heeft onze Vereniging trouwens reeds lang geleden ingezien en zij heeft een commissie in het leven geroepen, welke deze herziening zou voorbereiden; dit is nu reeds vijftien jaar geleden. Hoewel Uw bestuur de leden dezer commissie zeer er kentelijk is voor hetgeen zij individueel tot een eventuele herziening hebben bijgedragen, heeft het echter tot zijn leedwezen moeten constateren, dat de samenwerking in deze commissie niet tot het verwachte doel heeft geleid. Het heeft dit moeten constateren zonder daarbij een schuldvraag op te roepen, slechts afgaande op hetgeen in die periode aan concrete resultaten werd be reikt. Bovendien heeft de loop der gebeurtenissen het bestuur in een nieuwe situatie gebracht, doordat een der leden van de commissie het lidmaatschap heeft neergelegd en een ander lid onzer Vereniging op een verzoek om zitting te nemen een weigerend antwoord heeft gegeven, zodat de werkzaamheden dezer commissie op een dood spoor zijn geraakt. Daar de totstandkoming van de herziening der Handleiding binnen afzien bare tijd echter dringend gewenst is, heeft Uw bestuur nu de oude commissie ontbonden, terwijl het aan een nieuwe commissie de opdracht zal geven binnen een bepaalde tijd een nieuwe redactie van de Handleiding voor te bereiden of te ontwerpen, berustende op dezelfde principiële grondslagen als de eerste redactie, waar nodig in verband met de gewijzigde omstandigheden uitgebreid en aangevuld. Hiermede komt dan tevens vast te staan, dat de leden van deze nieuwe commissie een gemeenschappelijk uitgangspunt voor hun besprekingen zullen hebben. Wij hopen U de resultaten van het werk dezer commissie, het zij in de vorm van een ontwerp, hetzij in de vorm van een advies, dat zich voor nadere uitwerking leent, op de volgende Algemene Vergadering in Sep tember 1955 voor te kunnen leggen, om het, na grondige bestudering door alle leden op speciaal daaraan gewijde vergaderingen in discussie te brengen. Ik mag niet nalaten hier te herinneren aan het feit, dat ernstige pogingen van de leden der vroegere commissie om een discussie over de grondslaqen der archivistiek in ons midden uit te lokken, geen weerklank hebben gevonden, hoezeer vanuit ditzelfde midden op spoed bij de herziening der Handleiding werd aangedrongen. Ik meen U daarom allen zeer dringend te moeten vragen, deze hernieuwde poging van Uw bestuur om tot een spoedige herziening te geraken, ditmaal krachtig te willen steunen door Uw individuele aandacht ten volle aan deze aangelegenheid te schenken, door U allen individueel te verdiepen in de problemen, welke een herziening van de Handleiding in onze tijdsomstandigheden met zich brengt, zodat U allen in staat zult zijn om U, wanneer de herziening in ons midden in discussie gebracht zal worden, een persoonlijk oordeel over de te behandelen problemen te vormen, zodat U allen het Uwe kunt bijdragen om tot een verantwoorde oplossing van deze pro blemen in de nieuwe Handleiding te geraken.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1955 | | pagina 8