TOESPRAAK VAN DE VOORZITTER 7 6 ring ligt de derde Zaterdag in September bovendien traditioneel vast. Het bestuur overweegt overigens om door het instellen van een jaarlijks archief congres aan de bezwaren van de tijd zoveel mogelijk tegemoet te komen. Op een vraag van de heer Van Giessel antwoordt de voorzitter, dat hij zich nog niet kan uitlaten over de samenstelling van de commissie tot her ziening van de Handleiding. De heer Ortmans wenst alsnog publicatie van het volledige verslag van de commissie-Formsma. De voorzitter antwoordt, dat dit overbodig is, nadat hierover uitvoerig is gediscussieerd, waarbij alle gegevens aan de leden zijn medegedeeld en het standpunt van de minderheid in deze commissie ver worpen is. Hierna wordt om 17.40 uur de vergadering gesloten met een woord van dank aan de leden voor hun grote opkomst en belangstelling. Onder leiding van collega Wortel bezichtigden daarna een aantal hunner de fraaie St.-Laurenskerk. Met een gezamenlijke maaltijd werd de dag besloten. Dames en Heren, Het Huishoudelijk Reglement van onze Vereniging bepaalt in artikel 13, dat de voorzitter op de Algemene Vergadering verslag uitbrengt over haar lotgevallen in het verstreken jaar en mijn illustere voorgangers hebben daarbij steeds, wanneer dit nuttig en nodig bleek te zijn, het wijdere gebied van het Nederlandse archiefwezen betrokken. Zo zal ik dan dezelfde taak vervullen op deze 68ste Algemene Vergadering van onze Vereniging. Voor alles hebben wij ongetwijfeld allen in stille, maar gespannen ver wachting geleefd over het lot, dat beschoren zou zijn aan het ontwerp van de „Wet op de Overheidsarchieven dat, na een grondige behandeling in onze Vereniging, op 23 Januari 1951, dus nu bijna vier jaar geleden, door het be stuur werd ingediend bij de minister van O., K. en W. Op 2 September 1952 is door deze een commissie ingesteld, welke tot taak kreeg de herziening van de Archiefwet-1918 voor te bereiden; op 1 October d.a.v. is deze commissie door de minister persoonlijk geinstalleerd. Zij heeft het ontwerp van de „Wet op de Overheidsarchieven", door onze Vereniging samengesteld, als grond slag van haar besprekingen genomen. In het begin van 1954 heeft zij haar arbeid voltooid en op 29 April LI. een ontwerp van een nieuwe Archiefwet en van een daarbij behorende Memorie van Toelichting bij de minister van O., K. en W. ingediend. Wij hopen nu van ganser harte, dat de departemen tale en interdepartementale behandelng van het wetsontwerp niet al te veel tijd meer zal vergen en dat de minister binnen korte tijd de gelegenheid zal vinden het ontwerp bij de Staten-Generaal in te dienen. Wij mogen dit gelukkig met reden verwachten daar de ambtenaren, welke op het departement van O., K. en V/. speciaal met de zorg voor het archief wezen belast zijn, bijzonder veel belangstelling en hart hebben voor deze aan gelegenheid. Wij moeten dit overigens ook verwachten, omdat in deze wet aan gelegenheden ter sprake komen, welke reeds zeer lang dringend om een defi nitieve regeling vragen. Ik hoef U slechts te herinneren aan de inspectie der overheidsarchieven, welke nu twintig jaar geleden voor het eerst in ons mid- den ter sprake werd gebracht, een kwestie waarbij dus juist en bijna uitsluitend de moderne overheidsarchieven van de 19de en 20ste eeuw betrokken zijn; hoe dringend een regeling van deze inspectie noodzakelijk is, is inmiddels weer eens op zeer overtuigende, maar evenzeer bedroevende wijze aangetoond door de toestand, waarin de successie-memories in vele gevallen bij hun over name door de rijksarchivarissen werden aangetroffen. Ter illustratie hiervan het volgende. Bij gelegenheid van de herdenking van het feit, dat in 1803 mr Petrus van Musschenbroek tot departementaal en stedelijk archivaris van Utrecht werd aangesteld, organiseerden de rijksarchivaris en de gemeente archivaris van Utrecht een zeer goed verzorgde en zeer geslaagde tentoon stelling der Utrechtse archieven, die van 29 October tot 3 December 1953 gehouden werd. Behalve de zeer vele waardevolle stukken, die op deze ten toonstelling te zien waren, hadden onze collega's in wat zij noemden ,,de gruwelkamer" o.a. één der zo even genoemde successie-memories geëtaleerd, die daar lag, volgens de zo plastische formulering van de redacteur van ons Archievenblad: als een „onherkenbare knoedel". En wij weten heus en helaas maar al te goed, dat dit niet het enige wanproduct van gebrek aan zorg voor de moderne overheidsarchieven zou zijn, dat onder het hoofd „Van archief stuk tot knoedel" genoemd zou moeten worden. Een andere aangelegenheid, welke eveneens dringend om een regeling roept, is de opleiding van de a.s. archivaris. De nieuwe Archiefwet zal vanzelf-, sprekend, evenals de Archiefwet-1918 dit reeds deed, bepalen, dat voor de benoembaarheid tot wetenschappelijk ambtenaar bij de in de wet bedoelde archiefbewaarplaatsen aan zekere eisen moet worden voldaan. Wanneer het desbetreffende artikel uit het ontwerp van onze Vereniging wordt aangenomen, zal de nieuwe wet ditmaal zelfs uitdrukkelijk verwijzen naar een algemene maatregel van bestuur, waarin de opleiding van de bedoelde archiefambtenaren geregeld wordt. De regeling van deze opleiding zal dus uit de wet zelf moeten voortvloeien, en ook daarom hopen wij, dat deze zeer spoedig het Staatsblad zal bereiken. Want de toestand waarin wij in dit opzicht geraakt zijn wordt werkelijk onhoudbaar; er bestaat, zoals U allen weet, doodeenvoudig geen enkele mo gelijkheid voor de adspirant-archivaris om waar dan ook een grondige weten schappelijk verantwoorde opleiding te ontvangen, noch voor de eerste noch voor de tweede klasser. Deze toestand moet zich tenslotte wreken en zal uit eindelijk een noodlottige invloed gaan uitoefenen op het wetenschappelijk ge halte van ons corps en van zijn werk, wanneer niet spoedig, en zeer spoedig-, wordt ingegrepen. Wij kunnen een grondige ernstig wetenschappelijke vorming en opleiding van de toekomstige archivarissen niet nog langer ontberen. Wij hopen dan ook, dat in verband met de nieuwe Archiefwet binnen zeer korte tijd de opleiding van de toekomstige archivaris afdoende geregeld wordt en dat onder leiding van het departement van O., K. en W. een nieuwe archief- school zal worden opgericht, waar een grondige en brede wetenschappelijke vorming van de adspiranten volledig gewaarborgd zal zijn. Wij vragen zeer dringend de volle medewerking van allen, die hierbij betrokken zouden worden. Persoonlijk ben ik van oordeel, dat deze nieuwe archiefschool een rijks instituut zal moeten zijn, waar, in het belang van werkelijk het gehele Ne derlandse archiefwezen, de toekomstige archivisten van allerlei schakering hun opleiding en vorming zullen kunnen ontvangen, ik bedoel:

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1955 | | pagina 7