34
juiste midden" bepleit wordt moeilijke opgaaf! En ook een „totale" archief-
bescherming, met inbegrip van de archieven van niet-openbare instellingen zo
als kerken (die trouwens in Duitsland wel „öffentliche Anstalten" zijn) en
bedrijven, ja van particulieren. Zij hebben genoeg begrip van de werkelijkheid
om op deze laatste gebieden aan de direct-belanghebbenden zelve medebe-
moeiïng te willen laten, maar de totalitaire opvatting stellen zij toch als norma
tief. Men wordt zich hierbij bewust van het gevaar dat intreedt, wanneer
takken van bijzondere overheidszorg (als hoedanig de Overheids-archiefzorg
moet gelden) hun eigen taak en plaats autonoom wensen te bepalen en deze
absoluut willen stellen. Bij de kennisneming van hetgeen hier over de verst-
strekkende archiefwetgeving (de Hongaarse?) gezegd wordt krijgt de lezer
het gevoel, dat het toch wat voor heeft in een vrij land te wonen en dat men
hiervoor zekere onvolkomenheden in de ordening wel over mag hebben.
Genoeg hiervan. Wie wil ingaan op alle kwesties die dit boek oproept, gaat
zelf een boek schrijven. We moeten ten allerlaatste nog een woord wijden aan
het levensbericht van de overleden dr Brenneke, waarmede het werk aanvangt.
Objectief en toch persoonlijk-waarderend.
Het is buiten twijfel, dat dit boek de archiefwetenschap vooruit zal bren
gen. We hopen, dat het ook de internationale gemeenschap der archivisten
zal bevorderen.
S. J. FOCKEMA ANDREAE
J. L. van der Gouw. Stukken afkomstig van ambtenaren van het Centraal
Bestuur tijdens de regering van Karei V, gedeponeerd ter Charterkamer van
Holland. Ministerie van O., K. en W., 's-Gravenhage, 1952. 162 blz.
De alhier geïnventariseerde collectie archivalia werd reeds ten tijde van
Karei V geordend en beschreven door Cornells Suys, die het ambt van
charterbewaarder van de Register- en Charterkamer van Holland voor Viglius
waarnam. De beschrijving van zeer veel nummers in deze inventaris is echter
zeer vaag. Bovendien werd de toen verkregen ordening der stukken door
latere lotgevallen geheel verstoord. Het mocht dus zelfs twee ervaren archi
varissen als de heren J. K. Bondam en dr. P. A. Meilink niet gelukken de orde
naar deze oude inventaris geheel te herstellen.
Toen de heer Van der Gouw de verdere ordening van deze collectie op
zich nam, besloot hij de pogingen tot herstel der oude ordening van zijn voor
gangers niet voort te zetten, niet alleen omdat het twijfelachig was of dit
ooit wel bereikt zou worden, maar vooral ook omdat deze oude ordening naar
de herkomst, d.w.z. naar de ambtenaren van wier archief de stukken deel
hadden uitgemaakt, voor de gebruiker weinig voordeel zou opleveren Beter
leek hem een ordening naar de onderwerpen, waarmede de Centrale Regering,
in wier dienst genoemde ambtenaren stonden, zich bezig hield.
Het komt mij voor, dat de heer Van der Gouw hier de beste weg heeft
ingeslagen. Wel is waar schrijft de Handleiding 17) in de eerste plaats
een herstel der oude orde voor, doch het is de vraag of de inventaris van Suys
wel de oorspronkelijke ordening bevat van de archieven, toen zij nog onder
het beheer der verschillende ambtenaren stonden. Zeker is, dat deze archieven
slechts fragmentarischen vaak vermengd met stukken van particuliere aard
'Jl'n overgeleverd. Het feit, dat er zovele vage nummers in de inventaris voor-
35
komen, geeft wel aan, dat ook Suys met vele stukken geen raad wist en ze
maar onder een algemene beschrijving opnam.
De rangschikking der stukken naar de zaken, waarmede de Centrale Re
gering zich bezig hield, is inderdaad voor het gebruik van veel meer nut. Een
teer punt blijft natuurlijk, zoals de heer Van der Gouw toegeeft, de indeling
dezer zaken, die altijd subjectief zal blijven.
Twee hoofdafdelingen zijn hier aangenomen, de eerste bevattende de „Stuk
ken van algemene aard", de andere de „Stukken betreffende bijzondere onder
werpen". Bij deze indeling denkt men onwillekeurig aan het voorschrift van
56 der Handleiding, doch men dient in het oog te houden, dat hier geen
sprake is van stukken van algemene aard, die niet op een bijzonder deel
van de werkzaamheden van het college betrekking hebben, maar zijn gehele
werkkring betreffen, als bij een bestuursarchief, waar deze algemene afdeling
gewoonlijk de resolutiën, publicatiën en andere seriën bevat. Het onderscheid
tussen de stukken van de eerste en tweede afdeling in deze inventaris bestaat
hierin, dat eerstgenoemde meer de landszaken in het algemeen betreffen Het
zijn uitsluitend stukken, afkomstig van de stadhouder-generaal van Holland,
Zeeland, Friesland en Utrecht, Antoine de Lalaing, heer van Hochstraten,
en van de audiëncier (feitelijk hoofd der kanselarij) Laurens du Blioul, en
een verdeling naar herkomst is hier dus weer gedeeltelijk toegepast. Enigszins
vreemd sluiten hierbij aan de „Particuliere stukken van Laurens du Blioul",
welke onderverdeeld zijn in de „Stukken betreffende zijn baljuwschap van
Reimerswaal" en de „Particuliere brieven aan hem gericht".
Ook in de rangschikking der „Stukken betreffende bijzondere onderwerpen
zijn onregelmatigheden op te merken er waren blijkbaar steeds verschillende
criteria voor de onderverdelingen nodig welke wel uitwijzen, hoe moeilijk
het is van deze heterogene collectie een dragelijk overzicht te maken. Misschien
zou een scherpere afscheiding der verschillende bemoeiingen van het Centraal
Bestuur in afzonderlijke hoofdstukken het geheel wat meer overzichtelijk heb
ben gemaakt.
Ondertussen mogen wij de heer Van der Gouw dankbaar zijn, dat hij het
heeft aangedurfd orde te scheppen in deze grote massa archivalia, welke op
deze wijze voor de geschiedbeoefening bruikbaar zijn geworden. Door het
toevoégen van twee concordantiën, van de inventaris van Cornelis Suys op
de nieuwe inventaris en van de nieuwe inventaris op die van Suys, is hij
bovendien tegemoet gekomen aan de eisen van de misschien al te nauw
gezette archivisten, die de belangen van de historici eerst op de tweede plaats
gesteld willen zien.
G. H. KURTZ.
Mr S. Fochema Andreae. Schets van Zuid-Hollandse watersnoden in
vroeger tijd. Zuid-Hollandse Studiën III, 1953 32 blz.
De schrijver, kenner als geen ander op het gebied van de waterschapsge
schiedenis, heeft in deze studie een chronologisch overzicht gegeven van de
watersnoden van de 13e eeuw af tot 1928. Zij is niet alleen van belang voor
Zuid-Holland, maar ook voor de aangrenzende gebieden, want wanneer Zuid-
Holland getroffen werd, kan men bijna altijd zeggen dat ook Zeeland zijn
deel kreeg. Begonnen wordt met de St-Marcellusvloed (16 Jan.) 1219, waarbij