22 23 logische kunnen zijn, waarbij ik afstand neem van de vraag of dossiervorming in dit geval dus omdat de rubriekvorming gehandhaafd werd zo deze praktisch mogelijk zou zijn geweest, niet meer wenselijk zou moeten worden geacht. Elke rubriek had dan ook een afzonderlijk inventarisnummer kunnen zijn, dat op de gewone wijze beschreven had moeten worden. Als volgt bijv.: Inv. nr 244. .Circulaires etc. en correspondentie algemene directie der Genie (en particuliere commissies). Rubriek A. 1826—1848. 1 pak. Onmiddellijk zou het de gebruiker van de inventaris daardoor duidelijk zijn geweest waar hij de „Circulaires etc." te zoeken had en, omgekeerd, wat onder inventarisnummer 244 gevonden kan worden. Tevens zou dan overbodig geweest zijn de code als integraal bestanddeel van de inventaris af te drukken en a fortiori om deze code zoals in de Zeeuwse inventaris, volkomen overbodig, werd gedaan zeven maal af te drukken telkens tussen twee bladzijden, waarop inventarisnummers van het „gecodificeerde" archiefbestanddeel voorkomen. Het zijn zeker vele bemerkingen, die ik meende te moeten maken naar aan leiding van de Zeeuwse poging om een „gecodificeerd" archiefbestanddeel te inventariseren. Bemerkingen talrijk en gewichtig genoeg, naar ik meen. om de conclusie te rechtvaardigen dat het Zeeuwse experiment niet gelukt is. Een geheel andere kwestie is overigens op welke wijze een gecodificeerd archief dan wel geïnventariseerd behoort te worden. Het zal, ongetwijfeld nog wel beraad vorderen om tot aanvaardbare beginselen hierover te geraken. Als bescheiden bijdrage tot dit beraad zou ik nog enkele opmerkingen willen maken. Gegeven eenmaal een archiefbestanddeel waarbij in hoofdzaak d.w.z. voor de grote meerderheid der stukken onderwerpsordening is toegepast, zal het raadzaam zijn deze onderwerpsordening bij de definitieve inventarisatie te handhaven. Doch dan ook voor alle stukken. Dus ook voor die welke, om welke reden dan ook. tijdens de dynamische periode buiten de rubrieken gehouden werden, zoals bij het archief van de Waterstaat in Zeeland het geval was met de „stukken van zeer uiteenlopende aard" en de „stukken van bijzondere aard" De archivaris zal dus metterdaad moeten ordenen en daarbij consequent moeten blijven bij het eenmaal door hem aanvaarde orde- ninqscriterium, in casu de onderwerpsordening. De mogelijkheid kan zich hierbij voordoen, dat de archivaris niet in staat blijkt evenmin wellicht als, tijdens de dynamische periode, de registrator alle stukken in de rubrieken van de bestaande code onder te brengen. Niets zal hem daarbij echter behoeven te verhinderen de bestaande code zo danig uit te breiden, dat het hem mogelijk wordt alle stukken in rubrieken onder te brengen. Dat het wenselijk kan zijn in dat geval de nieuw aan de code toe te voegen rubrieken als nieuw te kenmerken door cursivering bijv. of door de benaming tussen haakjes te plaatsen kan van belang zijn. Evenals het nodig kan blijken de signatuur van de code aan te vullen, waarbij dan overwogen dient te worden dat in de signatuur van de „oude", oor spronkelijke code geen wijziging mag worden gebracht, omdat daardoor de correlatie tussen de code en de stukken, vanwege de daarop voorkomende indicaties, zou worden verbroken. Indien zo wordt te werk gegaan zal het mogelijk zijn voor de archivaris alle in het door hem te inventariseren archiefbestanddeel voorkomende stuk ken geheel in de rubrieken op te nemen en dus een doeltreffende eenheid in de ordening der stukken te bereiken. Opzettelijk heb ik tot hiertoe buiten beschouwing gelaten de stukken van comptabele aard. Het behoeft geens zins onmogelijk geacht te worden ook deze stukken naar hun onderwerp te plaatsen, zij het dan ook, dat het begrip „onderwerp" in dat geval veel ruimer moet worden genomen dan als regel het geval is. De ordening van comptabele stukken heeft nu eenmaal op praktische gronden meestal plaats op basis van de vorm der stukken, zodat dus het serieverband ontstaat. Maar gegeven een gecodificeerd archief is het niet in te zien welke bezwaren er tegen zouden kunnen worden ingebracht, dat in de code rubrieken voorkomen, bestemd voor opname van comptabele stukken, wat in de praktijk hierop neer zal k.omen, dat de rubriek gevuld wordt door een serie, d.w.z. door een reeks stukken die op vormbasis werden geordend. Doch de vorm der stukken wordt dan in het gegeven geval criterium voor de secundaire ordening, terwijl de primaire ordening die is van het onderwerp der serie. Meer dan bij enig onderdeel van een archief springt bij het onderdeel, dat de comptabele stuk ken omvat, het organisch beginsel, dat aan de wording van het complex stuk ken ten grondslag ligt, in het oog. En dat oorspronkelijke, organisch karakter zou uiteraard bij onderwerpsordening vrijwel geheel teloor gaan. Doch waar dit als een bezwaar wordt gezien, dient te worden opgemerkt, dat ditzelfde bezwaar geldt voor het gehele archief c.q. archiefbestanddeel, dat in zijn wording evenzeer een organisch karakter droeg, zij het dat dit organisch karakter bij andere onderdelen dan de comptabele wellicht minder duidelijk opvalt. Waar echter de code, dus de onderwerpsordening, is aanvaard, is afstand van dit organisch beginsel genomen. Het is nu eenmaal niet mogelijk twee aan elkaar strijdige beginselen tegelijkertijd en in hetzelfde geval tot gelding te brengen. Een geheel andere kwestie is of het de archivaris geraden kan zijn bij de inventarisatie van oorspronkelijk in de dynamische periode gecodificeerd archief, te overwegen of hij de onderwerpsordening te niet zal doen en een ander ordeningscriterium zal toepassen. In dat geval zal hij de vraag hebben te beantwoorden of hij aan de hand van wellicht aanwezige agenda s of andere hulpmiddelen der registratuur, waarin alle ingekomen, opgemaakte en uitgaande stukken zijn vermeld, zoals die voor het gecodificeerde deel van het Zeeuwse Waterstaatsarchief voorkomen in het „repertoire (inv. nrs 398—421), een nieuwe orde zal aanbrengen, een orde die dan waarschijnlijk, als de minst subjectieve, de chronologische dan wel de nummerieke zal zijn, of wel een dossierordening. Deze laatste vorm zou echter een dusdanige be werking van het te herordenen archiefbestanddeel eisen, dat waarschijnlijk de er aan te besteden energie en tijd niet meer evenredig is aan het te ver werven effect. Het is trouwens in het algemeen wel aan te nemen, dat een ingrijpende, wellicht totale herordening van archiefbestanddelen in de praktijk wel nooit verantwoord zal zijn te achten. Tenzij het een weinig omvangrijk en makkelijk te overzien archiefgedeelte betreft. In elk ander geval is het stellig beter de oorspronkelijke, „gecodificeerde" orde te handhaven onder beding intussen,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1955 | | pagina 15