20
bijzondere aard" bepaalde de archivaris zich er toe, nu hij om onnaspeur
bare redenen deze in de dynamische periode afzonderlijk gehouden stukken
niet in de rubrieken van het gecodificeerde bestanddeel opnam, voor het
onderbrengen van deze stukken een eigen classificatie te ontwerpen het
rudiment van een afzonderlijke code bestaande uit zes rubrieken, te weten:
a. Zeeland in het algemeen; b. Schouwen en Duiveland en Tolen; c. Wal
cheren; d. Noord- en Zuid-Beveland; e. Zeeuwsch-Vlaanderen; f. Kanaal
van Terneuzen.
De stukken werden dus grosso modo in deze 6 rubrieken ondergebracht,
terwijl de onderordening de ordening binnen deze rubrieken geen be
paalde lijn vertoont en de indruk maakt een willekeurige te zijn. Ook hier
is dus slechts in uiterst beperkte zin van ordeningsarbeid sprake.
De groep stukken van financiële aard (de in de inventaris gebezigde term
„financiële stukken" lijkt mij minder gelukkig), omvattende 123 inventaris
nummers, bestaat voor het grootste gedeelte uit stukken, die naar hun vorm
geordend zijn (begrotingen, borderellen, staten, processen-verbaal). Van de
in deze groep voorkomende „staten van comptabiliteit", omvattende 28 pakken
en „staten van gemaakte werken en gedane leveranties", omvattende 1 om
slag en 43 pakken, geeft de inventarisator telkens in een noot aan op welke
polder elk inventarisnummer betrekking heeft. Afgezien van de vraag of het
niet beter zou zijn geweest als de tekst van de noot in de beschrijving die
nu slechts voor elk afzonderlijk inventarisnummer uit het betreffende jaartal
bestaat ware opgenomen geweest, rijst de vraag waarom deze stukken
niet in de code werden ondergebracht bij hun betrekkelijke rubrieken.
Pogende een samenvatting te geven van de ordeningsactiviteit van de ar
chivaris moet gezegd worden, dat er nauwelijks van archivistische ordening
sprake is en dat de inventarisator zich bepaalde tot het opnemen van de
„orde", zoals hij die in de naar het archiefdepot afgestoten registratuur vond.
Op zichzelf zou dat geen bezwaar behoeven te betekenen, indien daarmee
niet een groot ongemak voor de documentalist, de onderzoeker, gepaard ging,
omdat deze nu immers gedwongen is zich omtrent een hem interesserende
kwestie in een viertal groepen van stukken te verdiepen, waaromtrent de dik
wijls summiere beschrijving in de inventaris hem bovendien nog vaak slechts
in het vage laat. Wie, om een voorbeeld te noemen, zich wenst te verdiepen
in hetgeen zich in het tijdvak 1825—1849 afspeelde t.a.v. een bepaalde polder-
is genoodzaakt de vier groepen van stukken te raadplegen, het gecodificeerde
gedeelte, de stukken van zeer uiteenlopende aard en hier zal hij 7 pakken
moeten doorsnuffelen bij gebrek aan duidelijke indicaties omtrent de inhoud
ervan -de stukken van bijzondere aard en de „financiële stukken
Bezien wij nu nader hoe het „gecodificeerde" archiefbestanddeel is ge
ïnventariseerd, dan valt het op dat twee ordeningsbeginselen, die met elkaar
in strijd zijn, tegelijkertijd werden toegepast, het onderwerpsbeginsel en het
chronologisch beginsel. De onderwerpen zijn in de beschrijvingen simpelweg
aangeduid door hun symbolen. In de code werd een gecombineerd symbolen-
stelsel toegepast, dat wil zeggen dat de rubrieken met een signatuur van letters
en cijfers worden aangeduid.
De inventarisator kon zich bij zijn „beschrijving' er toe bepalen de signa
tuur van de rubrieken, waarvan stukken voorkomen, te vermelden, omdat
21
de code naast de inventarisnummers is afgedrukt. De gebruiker van de in
ventaris is dus genoopt de gebruikte signaturen op te lossen door middel van
de code. Hoewel dit minder gemak biedt aan de gebruiker van de inventaris
dan een direct vatbare beschrijving, zo is toch dit bezwaar geenszins onover
komelijk.
Veel erger en eigenlijk onbegrijpelijk is, dat de archivaris de per-
kalenderjaar voorkomende rubrieken ook per jaar uiteengehouden heeft, of,
indien hij ze zo vond, daarin geen verandering heeft gebracht. Het is zeer
wel mogelijk, dat in de dynamische periode de registratuur per kalenderjaar
werd afgesloten. Dat kan uit praktische overwegingen aanvaardbaar zijn ge
weest. Op de kantoren zal men de stukken, die niet meer regelmatig gebruikt
werden, hebben afgestoten naar een archiefbewaarplaats om te voorkomen,
dat in de werklokalen te veel plaats werd ingenomen door stukken, die toch
niet meer regelmatig voor raadpleging nodig waren. En het is heel goed mo
gelijk dat men, om willekeur in dit opzicht te voorkomen, heeft bepaald dat
op 31 December van elk jaar de rubrieksmappen werden geledigd en de er in
voorkomende stukken naar het archiefdepot overgebracht, teneinde het
nieuwe jaar per 1 Januari met lege mappen te kunnen beginnen. Hoe be
grijpelijk een dergelijke maatregel ook kan zijn, zo is daarmee niets veranderd
aan de zinloosheid ervan. Een rubriek toch kan „in wezen slechts worden
afgesloten wanneer vaststaat, dat over het betreffende onderwerp geen stuk
ken meer zullen verschijnen. Voor het overige is een rubriek nooit „vol
en moet een caesuur op grond van een ander dan het onderwerpsbeginsel,
zoals in dit geval het chronologisch beginsel, onjuist worden geacht. En dat
niet alleen op theoretische c.q. principiële gronden, maar ook, en wellicht
nog meer dringend, op praktische gronden.
Kan het tijdens de dynamische periode praktisch zijn een rubriek te split
sen in stukken, die nog regelmatig, en stukken, die slechts zelden geraad
pleegd worden, teneinde de registratuur niet meer te belasten met het beheer
van stukken dan voor een goede gang van zaken in de dienst gewenst ïs,
dit argument gaat niet meer op als eenmaal een bepaalde registratuur is afge
sloten en als èen bestorven geheel en de nadruk valt hier zowel op „be
storven" als op „geheel" bij het archief is opgenomen en voor definitieve
inventarisatie in aanmerking kan gebracht worden. Dan toch geldt alleen
nog het argument van de meest doeltreffende toegankelijkheid der stukken.
Gegeven nu eenmaal een onderwerpsordening, is het niet juist deze onder-
werpsordening te doorkruisen met een chronologische ordening. Welke zin
kan het hebben om bijv. de rubriek A. bevattende stukken over het be
treffende tijdvak 1825-1849 per jaar te gaan splitsen en de stukken
uit deze rubriek per jaar in afzonderlijke omslagen te pakken en in afzonder
lijke, geheel uit elkaar liggende, inventarisnummers op te nemen? Elke rubriek
kan dus in 24 verspreid geplaatste omslagen voorkomen. Mij dunkt dat dit
voor een documentalist iets is om razend bij te worden. Naast de 4 reeds
hierboven besproken groepen van stukken, vindt hij de eerste groep boven
dien nog in 24 mootjes „gehakt".
Voor de hand zou hebben gelegen, dat de archivaris rubriek voor rubriek,
maar dan ook elke rubriek geheel, hersteld had, d.w.z. alle stukken van bijv.
de rubriek A van het tijdvak 1825 1S49 had bijeengevoegd. De secundaire
ordening der stukken in de rubriek zou dan ongetwijfeld het best de chrono-