KRONIEK 118 MUSEA EN ARCHIEVEN Zoals men weet werd op de in November 1952 gehouden Museumdag be sloten een commissie in te stellen die n.a.v. schenkingen van archivalia aan musea het vraagstuk van beider verhouding onder de ogen zou zien. Deze commissie, bestaande uit de heren G. Lugard, archivaris van Schoonhoven, drs E. Pelinck, oud-directeur van het museum De Lakenhal, en dr R. van Luttervelt, van het Rijksmuseum, heeft hierover een rapport uitgebracht, dat afgedrukt is in het Nieuwsbulletin van de Kon. Ned. Oudheidkundige Bond van 1953 kol 193 vlg. Na te hebben opgemerkt dat reeds lang geleden op initiatief van Victor de Stuers de principiële scheiding tussen musea en archieven tot stand kwam, en te hebben geconstateerd, dat „de verhouding tussen deze twee gewoonlijk goed is geweest te danken aan „het feit, dat beider terreinen in velerlei opzicht scherp waren afgebakend, zodat geen (ongezonde) concurrentie ont stond geeft de Commissie een aanduiding van de inhoud van archieven, kunstmusea, historische musea, prentenkabinetten (die bij de kunstmusea be horen) en historische en topografische atlassen (waarvoor geen vaste regel bestaat), om verder in het bijzonder hierbij stil te staan. Zij had haar rapport dus beter kunnen noemen: historische en topografische atlassen in archieven of musea? Beide indelingen hebben haar voor- en nadelen. Voor toevoegen aan archieven pleiten dat zij historische studiedoeleinden kunnen dienen, en dat prenten op dezelfde wijze worden geconserveerd als documenten; ertegen dat prenten en tekeningen ook kunsthistorische waarde hebben. Voor toevoe ging aan musea kan men aanvoeren, dat prenten vaak gewenste aanvulüngen vormen bij schilderijen en soms zoals nog duidelijk op de zomertentoon- stelling in het Centraal Museum te Utrecht te constateren viel - een evident groter betekenis hebben als kunstwerk dan als historisch document; ertegen dat licht de prenten aantast op lange termijn. En sommige tekeningen, b.v. kadastrale, behoren vaak zo nauw bij archivalische documenten, dat een schei ding daarvan ten enenmale ongewenst is1). De commissie acht het echter niet mogelijk één regel voor het hele land te geven „doordat het Rijk wel in iedere provinciehoofdstad een archief met volledige outillage en personeel heeft ingericht, alsmede het Algemeen Rijks archiefdoch dat niet als tegenhanger daarvan er elf plus één Rijks-, even tueel provinciale musea bestaan Deze ietwat wonderlijk aandoende rede nering voor rekening der Commissie latende, en na goede nota te hebben ge nomen van haar opmerking, dat de Archiefwet van historische atlassen niet rept reden voor ons hierop te juister tijd aan te dringen! vermelden wij met genoegen hetgeen zij hierover in concreto zegt: „verder spreekt het vanzelf dat de plaatselijke historische en topografische atlas altijd in het locale museum thuis hoort, wanneer géén archiefaccomodatie aanwezig is". De Com missie schijnt dus in principe aan toevoeging van de atlas aan archieven de voorkeur te geven, hetgeen ongetwijfeld ons aller instemming heeft. Met nog J) Aldus de commissie. Scheiding van kadastrale tekeningen is zelfs ongeoor loofd, daar deze archiefstukken zijn. 119 meer instemming zullen de collegae verder vernemen, dat dit naar mening der Commissie uiteraard niet inhoudt, „dat b ij het ontbreken van een archief het locale museum archieven mag aanvaar den, ook niet terwille van wellicht aantrekkelijke topografica"1). Tenslotte merkt de Commissie op dat ondanks bovengenoemde theoretisch door te voeren en ook inderdaad minder of meer consequent doorgevoerde scheiding tussen archieven en musea niet kan worden ontkend dat in de praktijd een combinatie van voorwerpen uit elk der vier groepen dikwijls aantrekkelijk, zelfs gewenst is, en zij wijst hierbij, en niet zonder grond, op de belangrijke en voor beide partijen aantrekkelijke tentoonstellingen der laatste jaren. En met instemming citeren wij haar conclusie: „men streve daarom, waar nodig, naar een synthese in de exposering, waarbij administratief de schei ding archief-museum: document-object, principieel en streng gehandhaafd blijve, opdat beide partijen te allen tijde weten, dat zij niet elkanders concur renten zijn of worden". Wij vermoeden dat het vraagstuk der historisch-topografische atlassen m onze kring nog wel eens een voorwerp van grondige overweging zal uitmaken; het laatste woord is hierover nog niet gezegd, en vooral, de laatste reorgani satie is nog niet voltrokken2). En feitelijk is deze kwestie van heel wat meer belang dan de geconstateerde ontsporingen van de bewaring van meest toch kleinere archieven in minuscule oudheidkamers3). BUITENLANDSE ARCHIVISTISCHE LITERATUUR II Het Archivalische Zeitschrift, begonnen in 1876, sinds 1890 door het Beierse Hauptstaatsarchiv uitgegeven, zal weder jaarlijks en in omvang van 15 vel uitkomen. Hoofdzaak blijft zijn taak het Duitse wetenschappelijke orgaan voor alle vraagstukken van het archiefwezen te zijn: geschiedenis van archie ven en administratie, oorkondenleer en sfragistiek, bewaring, ordening en gebruik der archieven, restaurering en mikrocopiëring van archivalia. Bijzon dere belangstelling zullen de problemen hebben, „die sich aus der europaischen Gegenwartslage für die Archive ergeben". De boekbesprekingen zullen wor den uitgebreid en met een bibliografisch deel worden aangevuld. Ook zullen meer algemene bijdragen worden opgenomen „in denen Ergebnisse methodi- scher Archivarbeit niedergelegt sind Band 48 (1953), thans onder redactie van dr W. Winkler, brengt dan eerst een bijdrage van dr Hanns Rail: Die vermiedene Kriegsausbruch von 1615, n.a.v. een vondst van stukken in het archief van de graaf van Rechteren- Limpurg. -Het belangrijke en voor Duitsland vooral zo brandende vraag stuk over de revindicatie van in oorlog wederrechtelijk ontvoerde archieven wordt behandeld in de dissertatie van dr J. Meyer-Landrut, die volledig wordt afgedrukt. Na een kort overzicht over de 16e-19e eeuw worden beide D Spatiëring van ons. (Red.). 2) De bewering der Commissie, dat de atlassen te Amsterdam aan de archie ven zijn toegevoegd, lijkt ons niet geheel conform de verhoudingen. Waar be- hoort doch waar is bv. de atlas-Splitgerber? 3) '"Voorbeelden, zie Ned. Archievenblad 1951/52 p. 95, en hiervoor p. 47.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1954 | | pagina 14