NOGMAALS HET KLAPPEREN VAN DOOP-
EN TROUWBOEKEN
112
Een lijst als hier bedoeld, bevindt zich echter niet achter in deze inventaris,
doch is ten onrechte achter Inventaris I gebonden. Zij is met dezelfde hand
geschreven als Inv. II, en draagt als opschrift:
„Extract van den inventaris van de charteren tot Buren weesende by Lon-
tio aen de heeren s Hoeffs van Gelderlandt gesonden, gevisiteert tot Buren
26e Julii 1611."
In margine staat met een soortgelijke hand: „De chartres in desen extracte
vermeldt zijn door bevel van Syne Furst. Gen. op heden Va Novemb. 1613
gesonden tot Bueren aen de heeren Drossaert ende Raetsheer Steelandt om
deselve te stellen in handen van mijn Heere Graeff Jan Ernest van Nassau
om etc."
Deze uit het archief gelichte stukken betreffen alle, behalve nr 440, de
Lymers en Huissen. De rol van graaf Jan Ernest van Nassau (de oudste zoon
van Jan de Middelste) is hier niet duidelijk, wel is dat het geval met Lontius.
Ds Johannes Luntius (of Lontius) was na IVÏerula en voor Pontanus de
historieschrijver van Gelderland, kreeg in 1611 opdracht van het Gelderse Hof
te Buren gegevens te verzamelen voor zijn geschiedenis van Gelderland, en
daarbij speciaal te letten op oorkonden over eertijds door de Gelderse her
togen verpande domeinen, als Duffel, Nergena, Lymers, Emmerik, Huissen
en Lobith1).
Hij schijnt een inventaris gemaakt te hebben van de Gelderse charters te
Buren2)doch deze is niet bewaard gebleven. Hij heeft ook getracht de be
doelde charters over te nemen van de prins van Oranje (Philips Willem),
maar zijn herhaalde pogingen daartoe zijn niet met succes bekroond geworden.
Vermoedelijk zijn een aantal der het Hof meest interesserende stukken toen
naar Den Haag overgebracht, want de in het archief van het Hof aanwezige
afschriften van de pandbrieven van de Duffel etc. zijn in 1621 in 's-Graven-
hage naar de originelen gecopieerd. Later schijnt echter toch een overdracht,
speciaal van deze Lymerse stukken, te hebben plaatsgevonden, want de oor
konden, vermeld onder de nrs 145, 164, 245, 256, 334 en 566, bevinden zich
alle, in dorso met dit nummer voorzien, in de Gelderse charterverzameling
te Arnhem (nrs 2930- 34, 2936 en 2938). Los achter in de eerste inventaris
ligt een gedeeltelijk afschrift (nrs 1-336) van de tweede inventaris, vermoe
delijk van dezelfde hand.
Wat de inhoud van de in beide inventarissen beschreven stukken aangaat,
zij lopen van 12051499. De stukken van 1205—1469 zijn ongetwijfeld
alle afkomstig uit het Gelderse hertogelijke archief; van de vier charters van
1481, 1490 en 1499, die chronologisch daarop volgen, zijn die van 1490 en
1499 grafelijk-Burense stukken, die van 1481 betreffen overeenkomsten tussen
Maximiliaan en Maria en de Gelderse kwartieren. Het is duidelijk, dat de
charters van 1490 en 1499 onjuiste toevoegingen aan het Gelderse depot te
Buren geweest zijn.
Het zal nu zaak zijn na te gaan, wat er van dit Burense depot bewaard is
gebleven. Enkele stukken, die sinds 1884 van het Algemeen Rijksarchief zijn
overgenomen-1)zijn reeds gesignaleerd, maar merkwaardig is het, dat de grote
1) Gelre, Bijdr. en Meded. XII, blz. 342 vlg.
2) A.W., blz. 345—348.
3) Versl. R. O. Archieven, 1884, bzl. 5 en 23.
113
massa dezer overgenomen (zg. „Burensche stukken niet in onze inventaris
vermeld staat, hoewel zij een geheel gelijksoortig karakter dragen.
Er moeten dus te Buren twee Gelderse collecties geweest zijn: één werd
in onze inventaris beschreven, doch van het grootste deel dezer stukken zijn
de originelen niet bekend, de andere bestond uit de bovengenoemde verworven
Burense stukken, maar daarvan is tot dusverre geen inventaris bekend ge
worden. VAN SGHILFGAARDE
l
HET KLAPPEREN VAN DOOP- EN TROUWBOEKEN
Met belangstelling las ik de verschillende artikelen van collega Beyerman
over de zorg, welke er op zijn archief besteed wordt aan de vervaardiging
van klappers op doop- en trouwboeken. Zijn laatste artikel over „Een con
cordantie op klappers op doop- en trouwboeken" (Ned. Archievenblad 1953/
54, blz. 73 vlg.) geeft mij echter aanleiding tot enige opmerkingen.
In Haarlem is reeds sedert 1870 gewerkt aan klappers op doop-, trouw
en begraafboeken en wel in fichesvorm. Deze fiches zijn alle alfabetisch naar
de familienamen in bakken geplaatst zonder onderscheid te maken tussen de
registers, waaruit zij afkomstig zijn (wat natuurlijk uit het fiche zelf wel blijkt).
Op deze wijze hebben wij vanzelf al een goede concordantie, dat is te zeggen,
deze zou volmaakt zijn, wanneer er aan drie voorwaarden voldaan was: 11
dat er altijd even nauwkeurig aan gewerkt was; 2) dat alle vermelde personen
een familienaam voerden; 3) dat de namen juist en op gelijke wijze in de
registers waren weergegeven.
Aan punt 1 ontbreekt natuurlijk altijd wel wat, daar niemand feilloos is
Wanneer echter mensen aan het werk zijn geweest, die niet behoorlijk oud
schrift konden lezen, dan wordt een klapper vrijwel waardeloos. In Haarlem
is dit het geval met de klappers op de Begraafboeken, waar, volgens de over
levering, bodes van het Stadhuis aan hebben zitten werken en er, als zij het
niet konden ontcijferen, maar wat van maakten. Voor onze doodfiches gaat
dan ook op, dat alles, wat er in wordt gevonden en juist blijkt te zijn, is
meegenomen, maar dat zij verder onbetrouwbaar zijn. Om dezelfde redenen
ben ik er ook altijd huiverig voor, dat vele tewerkgestelden tegelijk aan klap
pers werken, want dan kost een grondige controle van hun werk te veel tijd
van de ambtenaren, terwijl zonder die grondige controle de resultaten on
zeker zijn.
Wat punt 2 betreft, wij allen kennen de moeilijkheden van het ontbreken
van familienamen en trachten die op verschillende wijzen te ondervangen.
Mr Beyerman werkt veel met verwijzingen, wat een zeer nuttige, maar ook
een omslachtige methode is. Mij is opgevallen, hoeveel familienamen terecht
komen door bij het huwelijk van een bepaald echtpaar zonder .„van de kin
deren te plaatsen, die van dit echtpaar gedoopt zijn. Niet alleen duikt dan
dikwijls de familineaam op bij één van deze dopen, maar ook nog andere
bijzonderheden treden te voorschijn als plaats van herkomst waar bijv.