ARCHIVES DES EGLISES WALLONNES DES PAYS-BAS 104 geen rekenschap van gaf dat de stijl niets met de kalender te maken had, want het is duidelijk dat een zo grondige tijdrekenkundige als Scaliger het woord stijl niet op de kalender kan betrokken hebben, en het inderdaad, blijkens het getuigenis van W. E. van Wijk13), ook niet gedaan heeft. Het geval van Vulcanius wijst er op dat men, in het toenmalige gewone spraakgebruik, het woord stijl op de kalender betrok; de reden daarvan zal wel gelegen zijn in het feit dat het woord stijl, dat tot dan toe een vaste uit drukking geweest was om de dateringswijze aan te duiden, sedert het invoeren van de jaardagstijl in 1576 als het ware beschikbaar geworden was. Hoe het ook zij, „oude" en „nieuwe stijl" waren van de XVIIe eeuw af de geijkte uitdrukkingen om de Juliaanse en Gregoriaanse kalender aan te duiden. Het is vermoedelijk niet voor het einde van de XVIIIe eeuw dat de historici aan de uitdrukking „nieuwe stijl" de thans gangbare en vrij ingewikkelde be tekenis hebben gegeven, want naar het huidige gebruik14) hebben de woorden „nieuwe stijl" een betekenis die verschillend is, naar gelang van de betrokken datum. Betreft het een datum vóór 1582 uit de geschiedenis van het Vasteland, of vóór 1752 uit die van het Britse Rijk, dan betekent de uitdrukking „nieuwe stijl" dat de datum alleen naar de jaarstijl omgerekend werd; betreft het daar entegen een datum na 1582 uit de geschiedenis van het Vasteland, dan betekent de uitdrukking dat naar de kalender omgerekend werd. De reden van het verschil in omrekening de ene maal naar de jaarstijl, de andere maal naar de kalender is in de reden van de omrekening zelf gelegen, die, zoals men weet, geen andere is, dan de data in een eenvormig chronologisch verband te stellen. Tot 1582 is er weliswaar een fout in de om rekening, doch daar die fout voor alle data gelijk is blijft het chrono logisch verband eenvormig. Na 1582 maakt het gelijktijdige gebruik van de Juliaanse en Gregoriaanse kalenders op het Vasteland de omrekening naar de kalender noodzakelijk en is door het toepassen van de Gregoriaanse kalender de fout voor alle data verbeterd, zodat het chronologisch verband sinds dat jaar niet enkel een vormig, maar bovendien korrekt is. Eg. I. STRUBBE *3) W. E. van Wijk, a.w., blz. 58, 14) Van Dale's Nieuw Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, bewerkt door C. Kruyskamp en F. de Tollenaere (7e druk, 's-Gravenhage, 1950), blz. 1738, legt het woord stijl uit als volgt: „stelsel van tijdrekening: de oude stijl (O.S.), tijd rekening vóór Gregorius XIV; de nieuwe stijl (N.S.), de Gregoriaanse tijdrekening: de oude en de nieuwe stijl verschillen tien dagen: 5 Oct. oude stijl is 15 Oct. nieuwe stijl'.' In de naam van de paus zal XIV wel een drukfout zijn voor XIII, maar behalve de inaccurate bepaling, is het verschil van tien dagen tussen beide tijdrekeningen alleen waar tot 1700; sedert dien is het per eeuw met een eenheid vermeerderd. 105 LISTE SOMMAIRE, AVEC QUELQUES NOTICES Préliminaire s. Abbreviations: BW: Bibliothèque Wallone a Leiden, Pieterskerkhof 40. BHEW: Bulletin de la Commission de l'histoire des églises wallonnes. 1883 sq. VROA: Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven. Les noms des lieux sont écrits dans la langue du pays. Formation. Depuis leur origine, les églises réformées se sont données une forme bien définie, avec une documentation en régie. Nous avons les actes des synodes, du moins en copies, depuis 1563. Le synode de Wesel, de 1568, donne aux églises le devoir de tenir un livre des actes du consisjtoire, des comptes de la diaconie, un livre de baptêmes et un livre des mariages1); le sy node de Dordrecht, de 1574, y joint le livre des membres et le livre des décès2); le synode d'Emden, de 1571, connait déja les actes des assemblées classi- cales3) Archives centrales des églises wallonnes. Le Synode wal- lon, tenu régulièrement jusqu 'en 1810, tint ses archives dans le Coffre synodal, confiées aux soins de l'Actuaire4) .Le Secrétaire de chaque synode, devait véri- fier tous les documents a déposer dans les archives et en contresigner la véri- fication; ensuite, l'Actuaire en avait la, garde. Les fonctions d'Actuaire étaient remplies a tour de röle par les pasteurs des églises principales: Amsterdam, 's-Gravenhage, Rotterdam, Leiden, Middelburg et (depuis 1758) Maastricht"). Ce système bien républicain, en assurant un controle assidu et fréquent des archives, a eu de bons résultats. Un seul coffre ne pouvant suffire, il y fut joint un deuxième. Depuis 1777, les archives non courantes demeuraient déposées sous la garde de l'Eglise de Leiden, dans une grande armoire fermée, placée sous les orgues du temple (l'église Notre Dame au Haarlemmerstraat)6). Depuis 1790, on y joignit les archives des Églises éteintes7). De toute cette collection, le pasteur Souchay a dressé un inventaire, imprimé dans les Actes du synode de 1803. Pour l'exefcice du soin des archives, l'Eglise de Leiden a établi une Com mission pour les archives, en 1852; cette Commission entreprit dés 1856 la collection des archives des églises éteintes8). En 1893, la Réunion wallonne elle-même reprit les soins des archives centrales; sa Commission pour l'histoire des Églises wallonnes s'en trouva investie6). Le dépot, toujours en restant a r) C. Hooyer, Oude kerkordeningen der Ned. Herv. Gemeenten 15631638 (Zalt- Bommel 1865), bl. 44, 47, 48. 2) Op.cit., bl. 98. 3) Op.cit., bl. 80. 4) Règlements synodaux, éd. de 1740, chap. XV, p. 47 sq. 5) W. A. Bachiene, Kerkelijke Geographie IV (1775), bl. 225. 6) BHEW 2 IV (1902), p. 83. 7) Ibidem, p. 84. 8) BHEW 2 IV (1902), p.102 sq. 9) Ibidem, p. 93 sq.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1953 | | pagina 5