„NIEUWE STIJL"*)
100
Mr Smit vraagt het oordeel der vergadering over de definitie van het be
grip „archief", die hij enige jaren geleden in het Archievenblad heeeft gepu
bliceerd. Mr übreen vraagt, of de Vereniging zich t.a.v. dit begrip niet reeds
in de herziene Archiefwet heeft vastgelegd en herhaalt zijn vraag over 2
der Handleiding.
De voorzitter antwoordt, dat de commissie voor de Handleiding zich over
deze en andere principiële punten dient uit te spreken.
Mr übreen, verwijzende naar de in de Handleiding verklaarde gebruikelijke
termen, zegt dat een protocol niet altijd gebonden hoeft te zijn en dat een
register niet altijd afschriften bevat. Hij verklaart zich voor de invoering van
de term „boek in de inventarissen. Dr Groeneveld haalt de definities aan
van de termen „dossier en „bundel" in het rapport van mr Hardenberg voor
het Internationale Archiefcongres en zegt, dat „dossier" in de moderne ad
ministratie een andere betekenis heeft.
De voorzitter beveelt de opmerking van mr übreen aan bij de commissie
voor de Handleiding en verwijst dr Groeneveld naar het congres. Tenslotte
bedankt hij de heren Groeneveld en Formsma voor hun uiteenzettingen en
spreekt de verwachting uit, dat deze vergadering de zaak van de Handleiding
zal bevorderen.
Bij de rondvraag bedankt dr Lasonder als oudste aanwezige de voorzitter
voor zijn leiding der vergadering.
De heer Van Loo vraagt, of de opleiding tot bedrijfsarchivist regionaal kan
worden georganiseerd en wijst daarbij op de belangstelling, die bij de grote
bedrijven in Zuid-Limburg voor het beginsel van de organische eenheid bestaat.
De heer Lohmann zegt, dat de formulering van de maatregelen tot copiëring
van de registers van de bevolkingsboekhouding en de Burgerlijke Stand aan
leiding kan geven tot misverstand ingeval tot vernietiging van de originelen
zou moeten worden overgegaan, en dat bovendien het gevaar bestaat, dat de
gemeentebesturen aan deze onderdelen van de administratie niet de nodige
aandacht zullen wijden. De voorzitter zegt toe, dit onder de aandacht van de
Algemene Rijksarchivaris te zullen brengen.
Daarop sluit de voorzitter om 5.15 uur de vergadering.
Nieuwe leden. Als lid zijn door het Bestuur aangenomen de heren W. A.
Fasel, adjunct-archivist aan het Algemeen Rijksarchief, B. N. Leverland,
adjunct-commies aan het archief der gemeente Leiden, Loeff, L, A. Ruland,
archivist bij de Oranje-Nassau mijnen te Heerlen en J. G. Schulting, werk
zaam aan het nieuw-archief der gemeente Purmerend.
101
Het is thans een vaste regel dat men een datum, die in een andere dan onze
jaarstijl uitgedrukt is, naar onze jaartelling omrekent. Zo zal men de datum,
die naar Paasstijl „anno MCCLVI VII Ydus Marcii"1) luidt, omrekenen tot
1257, Maart 9.
In Nederland is het niet de gewoonte bij de datumsopgave er nadrukkelijk
op te wijzen dat de omrekening verricht werd; in België daarentegen is dat
vrij algemeen de gewoonte, men doet het door aan de omgerekende datum de
verkorting n. s. of n. st. novo stylo, nieuwe stijl) tussen haakjes toe te
voegen'2). Waar men zich dus in Nederland zal vergenoegen met de opgave:
1257, Maart 9, zal men in België daarentegen schrijven: 1257, Maart 9 (n. s.).
Het Belgische gebruik heeft zekere voordelen; o.m. maakt het de lezer er
attent op dat de datum niet die van de tekst is, maar het resultaat van een
omrekening, wat uiteraard de mogelijkheden van vergissingen vermeerdert.
Zeer oud is het gebruik in België niet; het werd er vermoedelijk in de eerste
helft van de XlXe eeuw uit Frankrijk ingevoerd. In Frankrijk zelf kwam het
blijkbaar in de loop van de XVIIIe eeuw tot stand, toen de uitgevers van oor
konden de gewoonte namen de data naar de huidige stijl omgerekend aan
te geven3).
De uitdrukkingen stylus novus of nieuwe stijl en stylus vetus of oude stijl
werden aan de toenmalige praktijk ontleend. Sedert het invoeren van de Gre
goriaanse kalender immers waren uitdrukkingen gebruikelijk als stylus novus,
re/'ormatus, correctus, Gregorianus of zelfs Antichristi, om aan te duiden dat
een datering naar de nieuwe kalender gebeurd was, terwijl omgekeerd de
uitdrukkingen stylus vetus of antiquus er op wezen dat gebruik gemaakt was
van de Juliaanse kalender4). Ofschoon die uitdrukkingen in de praktijk alleen
het gebruik van de kalender aanwezen, lag het voor de hand dat de uitgevers
van oorkonden ze voor de omrekening van oudere dateringen gebruikten.
Reeds lang had het ons getroffen dat in Belgische historische geschriften, an
ders dan hier te lande, bij dateringen in een andere dan de thans gebruikelijke
jaarstijl uiteraard dus meestal bij in Paasstijl opgemaakte data de aanduiding
n(ieuwe) s(tijl) werd gebruikt, die wij alleen t.a.v. de dateringen na de invoering
van de Gregoriaanse kalender bezigen. Op ons verzoek heeft prof. Strubbe te Gent
in het volgende deze kwestie toegelicht. Het is nu duidelijk dat Grotefend en
Fruin dit begrip alleen t.o.v. de Gregoriaanse kalender beperken, Giry en de
Belgische historici daarentegen leren dat die term voor alle herleide data gebruikt
moet worden. Dus een Duits-Nederlandse en een Frans-Belgische tegenstelling. De
Leidse mediaevist dr F. W. N. Hugenholtz een leerling van Strubbe geeft
aan het laatste gebruik de voorkeur, zodat mettertijd ten aanzien hiervan ook in
ons land diversiteit van opvatting te wachten is. (N.v.d.R.).
x) F. Ketner, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, dl. III, 12491267, ('s-Gra-
venhage, 1949), blz. 166, nr 1397.
2) Vg'l. de officiële „Voorschriften voor het uitgeven van historische teksten en
van de akten der Belgische vorsten" (Brussel, 1940, Koninkl. Comm. voor Geschie
denis), blz. 17, n. 28,
B) Een historische studie van de gebruiken op dat gebied is mij niet bekend.
Vgl. A. Giry, Manuel de Diplomatique (Parijs, 1896, herdruk 1925), blz. 104.
4) W. E. van Wijk, De Gregoriaanse Kalender. Een technisch-tijdrekenkundige
studie (Maastricht, 1932), blz. 57, en H. Grotefend, Zeitrechnung des deutschen
Mittelalters und der Neuzeit, dl. I (Hannover, 1891), blz. 132134.