98
een goede opleiding, waarvoor een goede handleiding noodzakelijk is. De
Handleiding nu blijkt ook van toepassing te zijn op moderne bedrijfsarchieven.
Wel is het belangrijk, dat bij een herdruk algemene voorschriften voor de
registratuur worden opgenomen op een grondslag, zoals reeds door de heer
Bloemen bij de Staatsmijnen is gelegd; dat meer aandacht wordt gewijd aan
de indicering, waarvoor een exacte analyse vereist wordt, zoals reeds wordt
toegepast in de kringen van documentatie- en bibliotheekwezen; en dat de
Handleiding meer didactisch en minder polemisch wordt opgezet.
Daar de opleiding tot bedrijfsarchivist breed moet zijn opgezet en een
begrip moet geven van het Nederlandse archiefwezen, is zij bij uitstek een
taak voor de Vereniging van Archivarissen. De Archief school heeft daarvoor
reeds een basis gelegd. Daar deze ook naar de mening van de leiders geen
particuliere aangelegenheid kan blijven, zou het wenselijk zijn dat de Ver
eniging haar overnam en aldus met meer gezag bekleedde. Zij zou dan han
delen naar analogie van wat met de opleiding tot bedrijfsbibliothecaris is
gebeurd. Verder doet Spr. de volgende suggesties: het toelaten van bedrijven
als donateur tot de Vereniging, het incorporeren van een afdeling bedrijfs-
archivisten daarin, en het opstellen van een opleidingsschema, waarvan hij
desgewenst spoedig een ontwerp kan indienen.
Verder ingaande op de inhoud van de voordracht van dr Formsma zegt
Spr., dat er blijkbaar in de Vereniging geen communis opinio heerst over de
verhouding tussen administratie- en archiefbeheer. In de bedrijven is daar geen
scheiding tussen te maken. Daarom is het van belang zich nu de opleiding van
bedrijfsarchivisten aan te trekken, omdat dit anders door anderen zal worden
gedaan. De door dr F. aangevoerde punten van de organische eenheid en
het herkomstbeginsel bieden voor de bedrijfsarchieven generlei moeilijkheid.
In het beheer dezer archieven is de indicering een zeer belangrijk element.
De voorzitter dankt dr Groeneveld voor zijn uiteenzetting en stelt die ter
discussie.
Dr Formsma zegt dat hij aangezien hij te weinig van bedrijfsarchieven
op de hoogte is om zich daarover een oordeel te kunnen vormen en hij de
beantwoording van de door dr Groeneveld gedane suggesties gaarne aan de
voorzitter overlaat zich wil bepalen tot wat hij als de taak van de archi
varis ziet. Kan deze zich met de registratuur bezighouden? De archivarissen
voelen dit niet als hun werk; hun opleiding zou dan ook grondig gewijzigd
moeten worden. De Overheid heeft voor de registratuur speciale ambenaren.
Hij vraagt zich af, hoe de tegenwoordige archivarissen leiding kunnen geven
bij de opleiding van de verzorgers der bedrijfsarchieven en of dat ook inhoudt,
dat zij daarvoor een code moeten opstellen.
De heer Van Loo zegt, dat van dat laatste geen sprake kan zijn, omdat
ieder bedrijf zijn eigen eisen stelt; overigens is ook hij van mening, dat de
grondslagen van de Handleiding bruikbaar zijn voor de bedrijfsarchieven.
Mr Obreen zegt, dat de provinciale inspecteurs zich nu reeds met de
registratuur bezig moeten houden en dat op den duur ook de andere archi
varissen daar niet buiten zullen kunnen. Ook vraagt hij of 2 der Handleiding
moet worden opgevat als een waarnemingsfeit, betrekking hebbende op het
archief als geheel, dan wel als een normatieve eis, gesteld aan de onder
verdeling daarvan.
99
Mej. Jurriaanse bevestigt, dat de problemen van de moderne archieven al
leen met behulp van de Handleiding zijn op te lossen. Dat het Rijk daarvoor
geen opleiding geeft, is een betreurenswaardig gemis.
Volgens de heer Ten Cate is codering in feite een indicering op trefwoor
den; inventarisatie is een andere werkzaamheid, die daarnaast kan blijven
bestaan als specifieke taak van de archivaris.
Dr Linger merkt op dat archiefbeheer totaal verschillend is van admini
streren. Voor het laatste geeft de Handleiding z.i. geen voorschriften. Ove
rigens acht hij samenwerking met moderne overheidsarchieven meer op onze
weg liggen.
Mr Naudin ten Gate zegt dat de archivarissen niet alleen voor de bedrijfs
archieven, maar ook voor kerkelijke archieven richtlijnen dienen te geven.
Mej. Jurriaanse antwoordt dat personeel, dat een archiefopleiding heeft
gehad, in de praktijk ook voor het moderne archief het best blijkt te voldoen.
Dr Van de Ven zegt, dat de archivarissen geen kans krijgen zich met nieuwe
archieven bezig te houden, omdat er te weinig wordt overgedragen.
Dr G. zegt in zijn dupliek, dat het opstellen van een uniforme code voor de
bedrijfsarchieven onmogelijk is; het gaat ook meer om de fundamentele be
ginselen. De taak van de Vereniging met betrekking tot de oplieding ziet hij
in het vormen van een opleidingscommissie, waarin bedrijfsarchivisten zitting
hebben, die deze beginselen reeds in praktijk brengen. Door de registratuur te
steunen kunnen de archivarissen zichzelf in de toekomst veel moeite besparen.
Mej. Jurriaanse wijst op het merkwaardige feit, dat de archivisten bij de
Rijksadministraties wel de kosten van de andere opleidingscursussen vergoed
krijgen, maar niet die van de Archiefschool.
Dr Formsma zegt, dat de archivarissen zich uiteraard op de hoogte moeten
stellen van bestaande moderne archiefsystemen, omdat zij naar deze systemen
gevormde archieven onder hun beheer hebben of zullen krijgen. Hij ziet
evenwel geen mogelijkheid voor archivarissen om leiding te geven bij deze
archiefvorming zelf: zij zouden dan een administratieve scholing moeten door
maken. Het lijkt hem beter, dat registratoren bij hun opleiding kennis nemen
van de archiefleer.
De voorzitter komt terug op de drie door dr G. gedane suggesties, die hij
voorstelt aan het Bestuur ter overweging te laten. Wat betreft de vorming
van een derde afdeling doet zich daarbij de moeilijkheid voor, dat deze niet
hetzelfde doel kan hebben als de beide bestaande, die uitsluitend de materiële
belangen der leden behartigen: een wijziging van de structuur der Vereniging
zou dan noodzakelijk zijn. De archiefopleiding is een punt van behandeling
van de commissie tot voorbereiding van de nieuwe Archiefwet. De Archief-
school geeft een uitstekende opleiding, maar het Bestuur is eenparig van oor
deel dat de daar heersende en gekweekte mentaliteit grondig moet veranderen.
Het door dr G. aangeboden schema zal het bestuur gaarne zo spoedig mogelijk
ontvangen en met hem bespreken, maar resultaaat is naar alle waarschijnlijk
heid aan het begin van het volgende cursusjaar nog niet te verwachten.
De vergadering gaat hiermede accoord.
De heer Ten Cate vraagt, hoe het met de herziening van de Handleiding
staat. De voorzitter antwoordt, dat de heer Graswinckel bereid is gevonden
na zijn aftreden als Algemeen Rijksarchivaris daaraan mede te werken.