NAAR EEN NIEUWE HANDLEIDING „OVER HET CONVENTIONEEL GEBRUIK VAN EENIGE TERMEN EN TEEKENS" 54 aantekeningen bevat die historische waarde kunnen hebben) is het steeds mo gelijk de minuut wel in het dossier op te leggen, waarin dan echter ook een doorslag van de verzonden brief (c.q. het lintexemplaar zelf, indien men de eerste doorslag als origineel pleegt te verzenden) worde geborgen, in welk geval het archief echter wordt „bezwaard" met dubbele exemplaren. Wenst men, niettemin gedurende korte tijd, b.v. enkele jaren, in staat te zijn na te gaan, hoe een brief is tot stand gekomen, dan kunnen de minuten, buiten de dossiers, b.v. chronologisch gebundeld, gedurende die tijd worden bewaard, om daarna te worden vernietigd. Ad 3. Het speciaal ingevoerde conceptenformulier kan in deze gedachten- gang zeer goed worden gebruikt; de minuut wordt echter na het verzenden van de betreffende brief o.i. in ieder geval met betrekking tot de aan tekeningen van administratieve aard van zeer ondergeschikt belang, zoals reeds onder punt 2 is vermeld. Ad 4. De minuut moge immer een juiste weergave van de genomen be slissing bevatten, het is zonder het bewaren van een doorslag (c.q. lint exemplaar) van de getypte brief nimmer zeker, dat die beslissing ook letterlijk juist aan de belanghebbende is medegedeeld; daar komt het toch in de eerste plaats op aan. Dit is wel het geval wanneer een doorslag (c.q. lintexemplaar) wordt bewaard, waarvan de authenticiteit blijkt uit de daar op gestelde paraaf van degeen, die het verzonden stuk heeft ondertekend. Voorts betwijfelen wij of het na enkele jaren in het algemeen wel van belang is, dat „men uit de minuut direct kan. opmaken of het ontwerp van een be paalde afdeling al dan niet ongewijzigd is overgenomen". Op grond van en en ander zijn wij van oordeel, dat het door de heer Linssen naar voren gebrachte minuten-systeem, voor zover dit betekent, dat de geschreven minuten in de dossiers worden bewaard, in het algemeen geen aanbeveling verdient". Naar het het Bestuur voorkomt, kan deze zaak hiermede als afgedaan worden beschouwd. Het Bestuur ontving van de voorzitter der sectie archieven van de Belgi sche Ver. van Archivarissen enz. het volgende schrijven d.d. 6 Febr. 1953: „Waarde Heer Voorzitter en Geachte Collega's. Het is met ware ontroering dat de Belgische archivarissen de ramp, die over Nederland gekomen is, vernomen hebben. En het is dan ook met de meest oprechte gevoelens dat ze U allen de verzekering aanbieden van hun deelneming in de rouw die Uw geliefde Vaderland treft. Ze zijn ervan over tuigd dat het moedige en volhardende Nederlandse volk ook dit maal de zware beproeving zal te boven komen. Graag zouden ze vernemen hoe het met de collega's uit de geteisterde ge bieden gesteld is." Met zijn welgemeende dank heeft het Bestuur aan onze Belgische collegae bericht van de goede welstand der Nederlandse archivisten in de noodge- bieden gezonden 55 i Hoe men ook over onze dierbare Handleiding moge denken de waar dering ervan is om diverse redenen en uit diverse gezichtspunten thans on getwijfeld lager dan een generatie geleden het laatste hoofdstuk heeft zich toch stellig het best gehandhaafd. Hetgeen hierin voorkomt over defi niëring van bepaalde termen is niet alleen een bestrijding geweest, ook hier bij, van onjuiste begrippen van vorige geslachten, maar ook een blijvend bruikbare verduidelijking en formulering van technische grondbegrippen. Toch geven ook zij tot nadere beschouwing enige aanleiding. Delen en banden. Hierbij gaat het misschien meer om de toepassing dan om het voorschrift. Handleiding 85 lijkt duidelijk: banden zijn ontstaan door het samenbinden van losse stukken, terwijl in protocollen en registers de inhoud eerst is inge schreven nadat het deel reeds was gebonden.1) Niettemin viel het mij bij de voortzetting van de inventarisatie van de archieven der provinciale besturen van Zeeland op dat dr Heeringa bij zijn beschrijving van het archief der Staten van Zeeland en hun Gecommitteerde Raden diverse reeksen, met name der resolutiën, als deel had aangeduid, die onmiskenbaar als band moeten worden gequalificeerd. Met name t.a.v. de besluiten der elkaar tussen 1795 en 1799 opvolgende colleges deed zich dit voor. Inv. nr. 56, bestaande uit een aantal afzonderlijk genummerde katerns, werd door H. zonder blikken of blozen als deel gequalificeerd. Een verklaring kan ik hiervoor niet geven; aanvankelijk was ook ik het uiterlijk der betrokken „delen", vrijwel uni form t.a.v. beide soorten, is vóór en na 1799 wel zeer misleidend -deze dwaalweg opgegaan. Van de besluiten van het Departementaal Bestuur van Schelde en Maas, 1799-1802, stond het bandkarakter voor mij al dadelijk zonder twijfel vast: bijlagen -van divers formaat bovendien waren mee gebonden. De vier „delen" besluiten der Commissie voor de Financiën van dit Bestuur, even verradelijk van uitzicht, waren aanvankelijk niet zonder mis leiding. Immers, zij bevatten geen bijlagen -een hier en daar ingeplakte toevoeging bewees niets maar een ingenaaide tussenvoeging 10 Oct. 1801) sprak opeens boekdelen! Duidelijker nog werd de situatie in het laat ste „deel zijn omvang is inderdaad kleiner dan die van de drie andere, nl. tweederde, maar het houdt precies op met de dag, waarop de Com missie haar leven eindigde, terwijl men, indien een vooruit klaargemaakt deel was beschreven, een derde gedeelte blanco zou mogen verwachten. Ook het laatste der vier nummers met minuten van verzonden brieven le verde, ongezocht, het bewijs van de aannemelijkheid dezer veronderstelling: alleen de losse katerns hiervan zijn aanwezig. Anders dan t.a.v. de besluiten x) Opgemerkt worde dat het vaktechnisch begrip van de binders dit archief- technisch begrip niet geheel dekt.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1953 | | pagina 2