90 deze Historie. Zowel in dit artikel als in het hier besproken werk is geheel over het hoofd gezien, dat de archieven van de Antillen naar het Algemeen Rijksarchief zijn overgebracht, niet tot 1828, maar tot 1845, als gevolg van het K. B. van 7 Juli 1929. Deze overneming wordt reeds vermeld in het over zicht van het Algemeen Rijksarchief van 1932. Van deze archieven van 1828 1845 is op het Algemeen Rijksarchief een uitgebreide reeks m. s. in ventarissen aanwezig van de hand van de archiefambtenaar E. Hoogendijk. Het is dus onjuist, dat men van 1831 af aangewezen zou zijn op bronnen te Willemstad. Toen Schr. in zijn literatuuroverzicht neerschreef, dat in het archief van Justitie te Willemstad het notarieel archief van 1846 af bewaard was, heeft hij zich blijkbaar niet afgevraagd, waar de stukken van 1828—1845 gebleven waren. Enige kleinere onjuistheden op archivalisch gebied in de inleidingen tot de genealogieën moeten hier volledigheidshalve nog even ver meld worden. De oude doop-, trouw- en begraafregisters van St-Eustatius zijn slechts bewaard tot 1817 en niet tot 1826, van Curasao zijn zij aanwezig tot 1831. Wel is waar zijn de secretariële en notariële protocollen van St- Eustatius vernietigd in 1781, maar die van na die datum zijn op het Algemeen Rijksarchief te vinden. Het aantal van de Cura^aose protocollen bedraagt niet een ruim 350, maar is bijna 600 delen. Ook in de eigenlijke literatuurlijst van de handschriftelijke bronnen stuit men op onjuistheden, die een niet volkomen vertrouwdheid met het materiaal verraden, b.v. worden genoemd soldijboeken van de W. I. C. van 1675—1727. Welke serie is hiermede bedoeld? Er bestaan n.l. juist geen algemene monster rollen of soldiiboeken voor het gehele gebied der W. I. C.; de bovengenoemde serie moet dus afkomstig zijn van een der bezittingen der Compagnie, w.s. van Curacao, die bewaard zijn van 1675 1792De schr. heeft voorts1 geraad pleegd testamentboeken der W. I. C., een op het Algemeen Rijksarchief on bekende serie. In het archief der Compagnie komen geen testamenten voor Men vindt die uitsluitend in de notariële archieven, afkomstig van de ver schillende Westindische bezittingen. Welk archief van de Wees- en Boedel kamer is voorts geraadpleegd? Ieder van de bezittingen der W. I. C. had immers een eigen Wees- en Boedelkamer. Deze gehele literatuurlijst maakt de indruk oppervlakkig en willekeurig te zijn samengesteld. Over de lijst van de gedrukte literatuur, die een veel betrouwbaarder indruk maakt, een en kele opmerking: ten onrechte is prof. dr C. F. A. van Dam genoemd als auteur van de Nederlandsche zeevaarders op de eilanden in de Caraibische zee, 1621 1648. Prof. van Dam is slechts de vertaler van dit werk, dat geschreven is door Irene A. Wright. Verder is de inventaris van het archief van Curasao gepubliceerd niet in het Verslag van 's Rijks oude archieven van 1922, maar van 1920. Behalve deze literatuurlijsten publiceerde Schr. nog enige documen ten. een lijst van slaveneigenaren in 1863, een geboorte- en sterfteregister van de Joden op Curagao van 1722.1830, de oudste grafschriften op de Joodse begraafplaats te M?illemstad, benevens een lijst van de gouverneurs van de Antillen. Verschillende kaarten en een groot aantal soms heel mooie foto's, waarvan die van de oude huizen en landhuizen een alleraardigst beeld géven van de oude koloniale architectuur, verluchten het boek. Het is de grote verdienste van Schr. dat hij zeer veel verspreid materiaal tot een geheel heeft verwerkt en daarmede niet alleen genealogen aan zich 91 heeft verplicht, maar evenzeer kan zijn boek punt van uitgang zijn voor latere historische en sociologische studies over de Antillen. De hier boven gemaakte opmerkingen treffen dan ook meer de ongenoemde medewerker dan Schr. zelf, wien het gegeven moge zijn zijn studies ook van andere oude families voort te zetten en, zo dit mogelijk is, in druk uit te geven. M. A. P. MEILINK—ROELOFSZ Boor en spade IV en V (Oosthoek, Utrecht, 1951 en 1952). Deel IV der verspreide bijdragen tot de kennis van de bodem van Neder land bevat 40 bijdragen, ten dele reeds in andere periodieken verschenen. Uiteraard 'staan zij in het algemeen met de archivistiek slechts in een zeer verwijderd verband. Het naast ligt ons het artikel van mej. dr A. W. Vlam, De kadastrale archieven en hun betekenis voor de bodemkundige; het ver scheen reeds elders en werd in dit blad (1949/50 p. 39) besproken. Omtrent de stand der kartering per 1 Jan. 1951 licht een artikel van ir Van der Schans ons in. Verder wijzen wij, als van algemeen historisch belang, op de bijdrage van prof. dr C. H. Edelman over de nieuwste gegevens over de bodemkar- tering van het rivierkleigebied, door zijn gebruikmaking van geologische zowel als archaeologische resultaten en van de studie der veldnamen een voor de belangstellende leek uiterst leerzaam artikel. De mededeling van prof. Edel man en dr ir W. J. van Liere over woudgronden op de zeeklei van westelijk en noordelijk Nederland heeft, onbewust, belang voor de mediaevist: hier vindt hij gegevens voor de geologie dezer streken de silva Meriwido! in zijn periode. Hieraan sluit aan het artikel van dr van Liere, Upper holocene transgressions in the neighbourhood of the mouth of the Meuse. Aan histo rici zijn ook het belangrijke -en actuele -artikel van irs Bennema en Van der Meer over de genese van Walcheren aanbevolen. Onjuist is daarin echter de. bewering, dat Walcheren na de transgressie van de zee, die in de derde eeuw begon, omstreeks de negende weer werd bewoond. Het optreden van de H. Willibrord omstreeks 700 de villa Walichrum in het Leven van Alcuin! -is den schrijvers blijkbaar onbekend. Er zijn echter nog andere bron nen dan spade en boor! Oudheidkundige resultaten der bodemkartering, ten slotte, deelt prof. Edel man mede, n.l. de mogelijkheid van datering der bodemprofielen uit de bestu dering van oudheidkundige vondsten. Deel V van deze aantrekkelijke bundels houdt nog minder verband met onze discipline dan het vorige, doch zij niettemin belangstellenden evenzeer warm aanbevolen. Van bijzondere betekenis is al het eerste der 19 artikelen, dat van de Turkse gast-medewerker dr A. R. Guray over de bodemgesteld heid van de Ypolders. Door grondboringen heeft deze de loop van het Oer- Y ontdekt, uitlopend in de Noordze; een geschiedenis van 5000 jaar ligt hier voor ons open. De bodemkartering van enkele polders nabij Willemstad (mede met belangrijke historische terugblik) beschrijft diens landgenoot ir Acarla met ir Steur. De bodemgesteldheid der oudste Dollardpolders wordt behan deld door ir De Smet. Uiteraard zijn de donken in het westelijk gebied der grote rivieren historisch-geologisch van belang, doch ook uit historisch oog punt (oorsprong van Yselmonde en Hillegersberg b.v.) zijn zij niet zonder

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1953 | | pagina 20