archiefinventarissen uit de laatste 30 jaren wel eens gekscherend niet met
kwade bedoeling overigens gesproken van een „Arnhemse school". Daarin
heb ik altijd dit gevoeld, dat onder Martens' bewind een bepaalde methode
van beschrijving in inventarisnummer en regest was ontwikkeld, die onder
vakgenoten waardering kon vinden. Die methode nu heeft dr Slicher hier
en daar toegepast en op andere plaatsen verlaten. Heeft wellicht een laatste
supervisie ontbroken? In hoofdzaak betreffen mijn bezwaren de regestenlijst.
In de inventaris' is mij alleen opgevallen, dat hier wederom het sinds jaren
verlaten gebruik is gevolgd de beschrijving met een punt van het jaartal af te
scheiden, terwijl deze toch bij elkander behoren, om welke reden tussen tekst
en jaartal een komma behoort te worden geplaatst.
De regestenlijst vermeldt bij verschillende charters, dat zij een aanhangend
zegel dragen. Het gebruik wil, dat alleen het opgedrukt zijn van een zegel
wordt vermeld, maar afgezien daarvan is de term aanhangend voor de diplo
maticus nog ongeschikt ook. Berkelbach1) heeft de termen „afhangend" (aan
een strook van het stuk zelf) of „uithangend" (aan een afzonderlijke strook)
ingevoerd, maar bij de regestenlijsten van archieven schijnt aan deze vermelding
geen behoefte te zijn geweest, want de historici hebben er althans niet om
gevraagd. In de opsomming der zegelaars is de regestenlijst niet consequent:
soms is de zegelaar genoemd (reg. 38: zegel van de oorkonder), soms kan
men het raden (reg. 63: met opgedrukt zegel, dus vermoedelijk van de oor
konder), maar in reg. 91 wordt de zegelaar met name genoemd, hoewel hij
toch de oorkonder is. In reg. 116 wordt vermeld, dat het zegel van de oor
konder verloren is, reg. 17 zegt: zegel verloren, en dit zal dan wel van de
oorkonder zijn. Bij reg. 33 staat: de beide zegels verloren, maar uit de tekst
van het regest valt alleen af te leiden, dat vermoedelijk het zegel van de abt
en misschien het conventszegel aan het stuk hebben gehangen. Dit zijn enkele
voorbeelden, die gemakkelijk met andere kunnen worden aangevuld. Een
andere afwijking van het oude gebruik bij de regestenlijst is, dat de plaats in
de inventaris niet tussen haakjes wordt vermeld, maar dat er steeds gezegd
wordt: oorspr. in invafschr. in inv. Belangrijk is het niet, maar waarom
deze verandering, wanneer het niet een deel of band betreft?
Het werk wordt besloten met een index, die in zoverre afwijkt van het
gebruikelijke systeem dat de goederen, die een eigennaam dragen, wel onder
hun eigen naam, maar niet onder de naam van de plaats hunner ligging zijn
geïndiceerd, hetgeen toch wel gebruikelijk is. Ook wordt bij de eigennaam
wel de buurschap, maar niet het ambt genoemd.
Ik ben mij bewust, dat deze opmerkingen kleingeestig lijken, maar daar
mede bevind ik mij dan toch in goed gezelschap, nl. van de ontwerpers der
Handleiding, die hun eigen werk vervelend en kleingeestig noemden, maar
desondanks het in die vorm meenden te moeten uitgeven.
A. J. VAN DE VEN
1) Regesten van oorkonden betreffende de bisschoppen van Utrecht, 1301—
1340. biz. IX.
89
Dr ds -4. C. Kr af ft, Historie en oude families van de Nederlandse An
tillen. 's-Gravenhage, 1951.
Dit zeer royaal uitgegeven en met tal van illustraties voorziene werk be
vat een zestig uitgewerkte genealogieën van het patriciaat der Antillen. Zowel
in Nederland als in het buitenland moeten archieven zijn geraadpleegd; boven
dien vond de bewerker in de verzameling van de historicus J. H. J. Hamel
berg, die zich op de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag bevindt, een prach
tige'bron. Gedeeltelijk werden ook gegevens gebruikt, verstrekt door de
families zelf. het is jammer, dat vele van deze inlichtingen niet met de origi-
nelen gecontroleerd konden worden.
Als criterium voor opname is genomen het feit of een familie zich minstens
100 jaar geleden in de Nederlandse Antillen vestigde. Behalve de uitgewerkte
genealogieën bevat het werk nog genealogische aantekeningen van ruim 150
families, die ook aan dit criterium voldoen. Het blijkt niet recht duidelijk wat
de keuze voor opname in een der beide categorieën heeft bepaald, daar ook
onder de 150 verschillende families verschijnen, wier genealogie zeker even
zeer een nadere uitwerking verdiend had als van degene, die onder het uit
verkoren zestigtal voorkomen.
Bij de studie van de oude families is kennis van de Westindische geschie
denis noodzakelijk. Men moet het daarom waarderen, dat de schr. een korte
historie van de Nederlandse Antillen, evenals van de drie religieuze gemeen
schappen, n.L die van Protestanten, Rooms-Katholieken en Joden, aan het
eigenlijke genealogische gedeelte liet vooraf gaan. Deze overzichten worden
nog aangevuld met lijsten van gouverneurs, bisschoppen, predikanten, rabbij
nen etc. Belangwekkend is het overzicht van de begaafde, kapitaalkrachtige
bevolkingsgroep der Joden, die reeds van het begin der vestiging af zulk een
belangrijke rol in de Curagaose samenleving speelde. Helaas is slechts éen
Joodse genealogie gepubliceerd, n.L die van het geslacht Maduro, samengesteld
door een lid van dit geslacht, J. M. L. Maduro, die hiervoor een uitgebreid
onderzoek instelde in de archieven in Portugal, Den Haag en Amsterdam.
Het is een van de meest interessante stukken uit de gehele bundel en laat zien,
in nuchtere data en feiten, de omzwervingen van de Portugese Joden na de
vervolgingen in Spanje en Portugal.
Van de behandelde families vestigden veertien zich reeds in de 17 eeuw op de
Antillen, 33 stammen uit de 18e eeuw, de rest gaat niet verder terug dan de
19e eeuw.
Voor de archivalische en genealogische gedeelten van zijn werk, waarvan
in deze bespreking vooral de aandacht moet worden gewijd aan het gebruik
der archivalische bronnen, had Schr. de belangeloze steun van een ongenoemde
medewerker. Het ware echter te wensen geweest, dat deze medewerker zich
enigszins beter op de hoogte had gesteld van de aanwezige bronnen. Eigen
aardig is 'het feit, dat deze medewerker dezelfde fout heeft gemaakt, als voor
komt in het artikel van W. Wijnaendts van Resandt over de in Nederland
aanwezige gedrukte en handschriftelijke bronnen voor genealogisch en histo
risch onderzoek naar personen in het gebied van de West-Indische Compagnie,
gepubliceerd in het Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie, dl. IV,
1950, p. 160, maar welk artikel niet is opgenomen in de literatuurlijst van