BOEKBESPREKING 86 Dr B. H. Slicher van Bath, Het archief van de keinarij van Putten. 's-Gra- venhage, 1952. (103 blz.). Er zijn in de samenleving en ook in archiefbewaarplaatsen soms eenlingen, die met een wat scheef oog worden bezien en zonder handleiding in de om gang niet te hanteren zijn. Zo stond het voor mijn herinnering ook met het archief der keinarij van Putten, dat eenzaam op een afgelegen plaats in het Arnhemse rijksarchiefdepót geborgen was en daardoor a.h.w. demonstreerde, dat het niet met de archieven van andere voormalige geestelijke stichtingen op een lijn kon worden gesteld. De Benedictijner abdij1) Abdinkhof bij Paderborn ontving in 1031 van haar stichter bisschop Meinwerk een aantal bezittingen, die vrnl. op de Veluwe en verder in de Bommeler- en Tielerwaarden gelegen waren. Het Veluwse goederencomplex, dat aanvankelijk door de op de hof te Putten zetelende villicus werd beheerd, kwam later onder een cellerarius of kelner (kellenaar) te staan en diens woning te Putten heette de keinarij. Van hier uit werden aan de abdij levensmiddelen en wol voor kleding verschaft en wij kunnen ons voorstellen, hoe van Putten uit de levensmiddelenkaravanen, waarover Muller in zijn schetsen uit de Middeleeuwen (Een huishouden zonder geld) geschre ven heeft, naar Paderborn zijn getrokken. De keinarij behoorde dus aan een in het buitenland gelegen abdij en al wisten na de Reformatie Hof en Reken kamer zekere invloed op het beheer te verwerven (hoe ver deze ging, vertelt de inleiding niet), de stichting werd niet geseculariseerd. Haar bedrijf bleef in wezen, al had ook hier mettertijd de geldhuishouding haar intrede ge daan, doordat de landbouwproducten ter plaatse werden verkocht en niet meer naar Paderborn vervoerd. Met de opheffing van de abdij in 1802 kwam ook aan het bestaan der keinarij te Putten een einde. Hoewel Pruisen op deze bezittingen van de abdij aanspraak maakte, heeft de Bataafse Republiek zich in 1803 in het bezit er van gesteld en in 1810 werd het goederencomplex tot kroondomein verklaard. De domeinadministratie droeg in 1880 en 1883 het archief aan het Rijksarchief in Gelderland over. Het bevat vrnl. afschriften en slechts weinige oorspronkelijke stukken, omdat de belangrijkste archivalia, gelijk de inleiding van de inventaris mededeelt, in het archief der abdij be rusten, dat in het Staatsarchief te Münster bewaard wordt. De omstandig heden na de tweede wereldoorlog (de inventaris werd in 1946 voltooid) zul len de bewerker hebben belet, zich nader over de te Münster berustende stuk ken te oriënteren en daarover in zijn inleiding het een en ander te vertellen, maar wie er zich voor interesseert, weet ten minste, waar hij die gegevens zoe ken moet. De inventarisatie van dit archief heeft de bewerker een zeker hoofdbreken bezorgd, omdat er een oude orde niet slechts te constateren viel, maar ook gemakkelijk was te herstellen op de enkele plaatsen, waar zij was verstoord. Om technische redenen kon deze oude ordening niet verbroken worden, maar i) Waarom de bewerker van de inventaris steeds van klooster spreekt, is niet duidelijk. Aan het hoofd dezer gemeenschap stond een abt. 87 zij zou een volkomen onbruikbare inventaris hebben opgeleverd, zo vertelt het jaarverslag van de rijksarchivaris in Gelderland over 1946. Welke die tech nische redenen waren, zegt de inleiding van de inventaris niet, en de bewerker geeft alleen aan, dat het „respect des fonds" hem bij zijn arbeid heeft geleid. Toch zou enkele voorlichting op dit punt niet overbodig zijn, want dan zou de situatie duidelijker zijn geworden. De inventaris nl., zoals deze nu in druk is verschenen, is fictief ten aanzien van de volgorde der nummering. De stuk ken zijn gelaten in de orde van de jaren 1713-1714, toen de kellenaar Molitor het archief inventariseerde, omdat naar de mening van de huidige bewerker „steeds de toestand van het archief voor ogen moet worden gehouden, toen de instelling, waarvan het archief de neerslag is (bedoeld zal zijn: van welks werkzaamheden het de neerslag is) nog leefde". Het archief is dus geplaatst gebleven in een oude volgorde, die door de bewerker atgeiceurd werd, en hij heeft daarom bij ieder nummer van de nieuwe inventaris naar de oude moeten verwijzen. Bovendien echter zijn in een bijlage de hoofden van de oude inventaris opgenomen met verwijzing naar de nieuwe. Het komt mij voor, dat de bewerker hier op twee gedachten is blijven voorthinken, dat hij de kool en de geit heeft willen sparen, maar dat dit aan het practisch nut van zijn inventaris niet ten goede is gekomen. Van tweeën een: of de oude orde wordt hersteld aan de hand van de oude inventaris en dan is de bewerking van een nieuwe inventaris overbodig, of de oude orde deugt niet en wordt vervangen door een nieuwe, maar dan kunnen de stukken ook in de nieuwe volgorde worden geplaatst en wordt door opneming van een concordantie, die desnoods in handschrift blijven kan, aan de oude inventaris voldoende eer bewezen. De technische redenen, die in het jaarverslag van de rijksarchivaris worden genoemd, moeten wel zeer dringend zijn geweest, dat men de thans gevolgde werkwijze niet door een andere heeft menen te kunnen vervangen. Dat overigens de oude inventaris ongeschikt was voor de moderne gebruiker, blijkt met een oogopslag aan wie de bijlage raadpleegt. Molitor heeft het archief verdeeld in bundels (fasciculi. Het enkelvoud van dit woord kan nooit fasciculum zijn, gelijk op blz. 5 tweemaal voorkomt) en deze alphabetisch naar de namen der goederen en naar de onderwerpen gerangschikt. Het is te begrijpen, dat de bewerker aan een systematische ordening voor de goe deren naar de ligging de voorkeur heeft gegeven. Om de oude plaatsing alleen ter wille van het „respect des fonds" te handhaven is aan dit begrip te veel „respect" bewezen. Dat technische redenen, b.v. omdat de fasciculi gebonden zijn, er toe kunnen dwingen, begrijp ik, maar waarom dit dan niet medegedeeld? Nu ontstaat evenwel een nieuwe moeilijkheid, doordat bij de inventarisnummers ook de hoeveelheid (omslag; pak) vermeld is. Hoe kunnen in een fasciculus gebonden stukken afzonderlijk van een omslag worden voor zien? Sterk spreekt in dit verband no. 87, dat 1 charter en 1 pak heet té om vatten. Volgens de noot echter bestaan deze uit 15 nummers van de inventaris- Molitor. Is het nu een pak of is het geen pak? en waar is het charter? Dan moet ik nog op iets anders wijzen. Dit houdt verband met de aan sporing van de Algemene Rijksarchivaris Graswinckel in zijn herdenkingsrede bij het 60-jarig bestaan onzer Vereniging, toen hij er op aandrong de ons. nagelaten voorbeelden o.a. van de Gelderse rijksarchivaris Martens van Seven- hoven niet verlóren te doen gaan. Er is naar aanleiding van verschillende

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1953 | | pagina 18