82
83
van het Oostenrijkse archiefwezen der 19e eeuw. B. Schwineköper beschrijft
de geschiedenis van het landsarchief te Oranienbaum bij Dessau; over ver
nietiging van archiefstukken in Zweden bericht Lisa Kaiser. Bij de berichten
een mededeling over een leergang voor archivarissen der Evangelische Ker
ken in Duitsland, sinds April 1952 ingericht bij de archiefschool te Marburg,
die hiermede de in 1938 te Berlin-Dahlem begonnen leergang voortzette. Het
zonale Archivlager", dat zich sinds de oorlogsjaren in Goslar bevindt en dat
o.a. het archief der Duitse Orde bevat, is door de betreffende bezettings
autoriteit naar Göttingen verwezen, waar het als „staatliches Archivlager'
is georganiseerd. De boekbespreking brengt een overzicht van de eerste drie
afleveringen van „Archivmitteilungen", het orgaan van de afd. archiefwezen
van het ministerie van binnenlandse zaken der Duitse Demokratische Repu
bliek. Na verwaarlozing in de eerste jaren van de overgang is sinds 1950 het
archiefwezen hier georganiseerd. Propaganda ontbreekt ook hierbij niet, maar
vaktechnisch vallen ook goede resultaten te vermelden; uiteraard profiteren
de „Wirtschaftarchive" van de staatszorg. De openbaarheidsgrens der ar
chieven is beperkt tot resp. 1867 en 1918; „weitere Bentitzungsbeschrankungen
mit Rücksicht auf die innere und aussere Sicherheit sind vorgesehen".
De gecombineerde afl. 3/4 brengt het verslag van de in Aug. 1952 te
Niirnberg gehouden 31e Duitse Archivtag, die samenviel met het eeuwfeest
van de Gesamtverein der Deutschen Geschichts- und Altertumsvereine. Van
de daar gehouden inleidingen -over het Duitsche Bondsarchief in being,
over het Oostenrijkse archiefwezen, vrnl. na 1945, e.a. -zijn de meeste
voor de volgende jaargang van het tijdschrift toegezegd, zodat er later ge
legenheid zal zijn daarvan verslag te geven. Wat de zakelijke besprekingen
betreft troffen ons enkele punten, die ook hier te lande de aandacht verdienen.
Aangedrongen werd op sterker behartiging der hulpwetenschappen aan de
universiteiten; een der vakgenoten meende -niet ten onrechte, dunkt ons
dat de archiefleer boven het begrip hulpwetenschap uitging en als deel van
het bestuursrecht .moet worden behandeld; man soil bei den juristischen Fa-
kultaten dahin wirken, dasz die Archivkunde in die Lehrbiicher des Verwal-
tungsrecht aufgenommen würde.
Dr Vollmer geeft een overzicht van de wetgeving inzake bescherming van
archieven; hieraan sluit de beschouwing aan van dr F. Henning, Die öffent-
lichrechtliche Zwangsverwahrung von Archivgut und ihre rechtlichen Folgen.
Van de praktische ervaringen met de mikrokopiëring van archivalia te Ham
burg geeft dr E. von Lehe verslag; een co-referaat van M. Simon handelt
over die bewerking t.a.v. kerkelijke doop- enz. boeken. Voor beide artikelen
zij naar het tijdschrift verwezen.
Archives, Bibliothèques et Musées de Belgique 1952 afl. 1 brengt een be
langrijk artikel van J. Lefèvre: Les notuls du Conseil d'Etat. Het voorschrift
van de ordonnantie van 1 Oct. 1531, een waar proces-verbaal der bespre
kingen en besluiten van de Raad te houden, is onder Karei V nooit uitgevoerd;
eerst onder Margaretha van Parma is hiervan sprake. Maar de van de eerste
secretaris, Berty ,over 1560—1577 bewaarde notulen, opgenomen in de Audien
ce (nos. 778—782), dragen in sterke mate het kenmerk aantekeningen te zijn
voor eigen gebruik, onder eigen verantwoordelijkheid. Om hen voor een
historische studie te gebruiken, dient men ze te onderwerpen aan de kritiek.
Garbaul heeft er reeds uit gepubliceerd o.a. notulen van 28 Maart 1566-
5 April 1567 maar voor de algemene indruk van hun waarde zij lezing van
het artikel met name aan onze historici zeer aanbevolen.
T. Heyse begint een beschrijving van het materiaal over het verzet in be
zet België 1914 1918, dat in afl. 2 wordt vervolgd, de z.g. „clandestins",
stukken betreffende het ondergronds verzet. In de nieuwe rubriek Mélanges
handelt P. Naster over de palimpsest van de Abdij van St. Pieter in het
staatsarchief te Gent, welk ms. Pirenne reeds in 1895 beschreef. Een onder
zoek met ultraviolette stralen heeft ons echter het palimpsest aan het licht
gebracht. Collega J. Bolsée open een „chronique du microfilm", vrnl. gewijd
aan het werk van Michel Francois „Répertoire des microfilms de complément,
conservés aux Archives Nationales".
In afl. 2 geeft dr A. de Smet, adjunct-conservator aan de Kon. Bibliotheek,
beschouwingen over kaarten in de bibliotheek; ook voor archiefbeheerders
is dit artikel leerzaam. J. G. De Brouwere beschouwt het bekende prentwerk
van Hogenberg-Aitzing als „Oorlogsreportage in de XVIe eeuw". De
Kroniek maakt melding van het afscheid van collega L. Bril als rijksarchivaris
aan de 3e afd. van het Algemeen Rijksarchief wegens het bereiken van de
leeftijdsgrens. Als opvolger is benoemd de heer M. Van Haegendoren. N.a.v.
een artikel in de Revue Historique over de archieven van ondernemingen be
pleit Made'le L. Van Meerbeeck de vorming van een centrale bewaarplaats
voor deze archieven in België.
OVERBRENGING VAN ARCHIEFBESCHEIDEN
In het Tijdschrift voor Overheidsadministratie van 11 Dec. 1952 geeft de
heer H. A. de Reiger, werkzaam aan het ministerie van O., K. en W., onder
de titel: Enige beschouwingen in verband met de overbrenging van archief
bescheiden, aan de hand der voorschriften denkbeelden ten beste, die voor
ons vrijwel gemeen goed zijn, maar waarvan wij de verbreiding in de kringen
der administratie ten zeerste toejuichen. Toch verdienen zij ook onze aan
dacht. Zo de opmerking in overweging te nemen bij de a.s. herziening
dat de Archiefwet, die zich, ondanks de vermelding in de considerans van
„het Nederlands archiefwezen", beperkt tot de publiekrechterlijke archieven,
en daardoor onvoldoende is t.a.v. de semi-publiekrechterlijke lichamen (Spoor
wegen, P.T.T., Staatsmijnen e.d.). Ook t.a.v. de mogelijkheid archiefbeschei
den, die in handen van derden zijn geraakt, van hen op te vorderen, geeft
de vigerende wet geen uitsluitsel. Voor de nadere beschouwingen van Schr.
hierover, die ook de moeilijke kwestie aanroert of archiefbescheiden zaken
in dan wel buiten den handel zijn, zij naar het artikel zelf verwezen.
De vraag, of delen van reeds bij K. B. ter vernietiging aangewezen stukken
daaraan mogen worden onttrokken door overdracht, is reeds in 1928 ont
kennend beantwoord. Schr. wijst op één uitzondering, waartegen door de
minister bij voorkomend geval dan ook geen bezwaar is gemaakt: overdracht
van een deel der te vernietigen bescheiden, i.e. poststempelafdrukken, ont
moette geen bezwaar daar hierbij weinig gevaar te duchten is dat de des
betreffende afdrukken als delen van verloren gegane archiefstukken zullen
worden aangemerkt.