KRONIEK
80
BUITENLANDSE ARCH1VISTISCHE LITERATUUR
Met genoegen beginnen wij ons overzicht der buitenlandse archivistische
literatuur met de behandeling van het Archii'alische Zeitschrift (47e Band,
1951); het is lang geleden meer dan 20 jaar! dat daarvan in het Ned.
Archievenblad verslag kon worden gegeven. Allereerst vraagt de aandacht
het artikel van Walter Goldinger: Oesterreich und die Eröffnung des Vatika-
nischen Archives, n.a.v. de uitgave van Theodor von Sickel s, de eerste leider
van het Oostenrijkse Historische Instituut te Rome, door Santifaller uitgege
ven Römische Erinnerungert. Ofschoon Protestant, genoot Sickel het ver
trouwen zowel van keizer Frans Jozef als van de Curie, en. het is voor een
belangrijk deel aan hem te danken dat het verzet tegen de openbaarheid dei-
Vaticaanse archieven werd gebroken.
„Rechtsfragen zum Problem Archive und Dokumentation" behandelt Heinz
Lieberich: het ook hier te lande zich openbarende vraagpunt van de rechts
kracht der huidige reproductiemethoden. Van belang is de waarschuwing
tegen de gevaren van foto-montage en de truckfilm. Dr Lisa Kaiser bespreekt
de vernietigingsprocedure bij de Zweedse archieven, nodig geworden door
de ongehoorde aanwas daarvan; de staatsarchieven moeten niet minder dan
400 km beslaan! Verfilmen en vernietigen is ook hier de remedie. Ook de
bijdrage van dr Vollmer, Die Photographie und Mikrophotographie als Hilfs-
mittel der Archive, houdt zich met het mikro-vraagstuk bezig. Het archief
van de Beierse landdag, geboren tegelijk met het koninkrijk in 1818, wordt
door Heinrich Hüber besproken, de protokollen van de Duitse Bondsdag
1816—1866 door H. O. Meisner.
Het plan der Britse bezettingsautoriteiten, de naar de Britse bezettings
zone gevluchte Duitse archieven naar de plaats van hun oorsprong terug te
brengen zonder acht te slaan op de vraag, of de Duitse bevolking al dan niet
vandaar verdreven werd, werpt voor de archiefwetenschap de vraag op, hoe
deze regeling zich tot het herkomstbeginsel verhoudt. Hermann Kownatzki
behandelt dit voor het huidige Duitsland wel zeer brandende vraagstuk in een
kort doch belangrijk artikel. Het herkomstbeginsel, zoals dat door onze voor
gangers is geformuleerd en dat archieven van niet meer bestaande besturen
aan hun rechtsopvolgers toewijst, is ,,nur innerhalb der Kontinuitat von Volk
und Raum'" aanvaardbaar. Maar wanneer de oorspronkelijke bevolking vol
komen verdreven is en nederzetting van een nieuw volk heeft plaats gehad,
alle oorspronkelijke verbinding is uitgewist of veranderd, dan zijn de archieven
van het vroegere volk daar praktisch zonder betekenis, en slechts de stukken
over technische werken hebben voor de nieuwe bestuurders enig nut. In dat
geval anders ligt het uiteraard, als slechts een nationale minderheid werd
verdreven bleven de archieven „als herrenloses Gut im leeren Raume zu-
rück". En ook wanneer het ..Gesamtvolk", dat de verdrevenen heeft opge
nomen, die archieven even weinig kan gebruiken als de nieuwe heersers, zo
heeft dit toch groter wetenschappelijk belang voor deze archieven, „die eben
die wichtichsten Quellen eines Teiles seiner Geschichte darstellen Maar
welke aanspraak heeft de „tote Raum op de neerslag van het leven zijner
voormalige bewoners?
81
Men ziet welke problemen van grote draagwijdte ook op ons gebied de
ondergang van het Derde Rijk heeft meegebracht.
Paul Schoffel publiceert een in het jaar 1517 opgemaakte oorkondenlijst
van het klooster Bildhausen in Frankenland; deze lijst is van grote waarde,
daar kort na 1517 in de boerenoorlog het archief van het klooster groten
deels verloren ging. Peter Acht wijdt een uitstekende studie aan de „Vogtei-
falschungen" van de kloosters Tegernsee en Ebersberg, waarbij hij hoofd
zakelijk zijn aandacht richt op de drie voogdijoorkonden van Tegernsee: twee
van Frederik Barbarossa i.d. 1157 Maart 16 en 1163 Mei (resp. Stumpf 3764
en 3981), en een van Hendrik VI i.d. 1193 Mei 18 (St. 4813). Schr. betoogt
op goede gronden, dat alleen de eerste echt is, de andere echter door een en
dezelfde falsaris kort vóór 1230 werden vervaardigd met gebruikmaking van
verschillende echte „Vorlagen" en echte zegels. De toeleg, voor het klooster
het recht van de vrije keuze van de voogd erkend te zien, wat de opzet was
van zo vele kloosterlijke vervalsingen, gelukt, want in April 1230 werd de
laatste oorkonde (St. 4813) door de keizer bekrachtigd. Een halve eeuw later
volgde het naburige klooster Ebersberg het voorbeeld van Tegernsee, even
eens met succes. Dr H. Appelt, tenslotte, geeft beschouwingen ,,Zur lehre
von der französischen Privaturkunde" n.a.v. de Boüards bekend Manuel.1)
Der Archivar 19521 brengt een eerste bijdrage van Herta von Ramm-Helm-
sing: Schicksal, Verbleib und Organisation der ostdeutschen Archive im Rah-
men der polnischer Archivgezetzgebung; het betreft vrnl. de staatsarchieven
in Breslau, Stettin en Danzig. Van het eerste blijkt 72 verloren, van het
stadsarchief van Danzig schijnt de helft verloren w.o. de stukken van de
pondkamer en de correspondentie met de Hanze en de supplieken -maar dat
van Elbing is ongeschonden uit het depót te Goslar teruggekomen en thans
in het Staatsarchief te Danzig ondergebracht. Lisa Kaiser doet verslag van
een Zweeds onderzoek naar de gebruiksmogelijkheid van de mikrofilm. De
daarmee belaste commissie prijst de procedure als middel van althans in copie
bewaren van archivalia zowel als voor vermenigvuldiging ervan ten behoeve
van het gebruik, en slaat voor vooral die stukken te verfilmen, die historisch
of juridisch de grootste betekenis hebben. Zij meent echter dat verfilming nog
te duur is om op grote schaal t.a.v. te vernietigen archivalia te worden toe
gepast. Het belangrijkst van het rapport is wel de bijlage, aan de kwestie der
houdbaarheid gewijd, opgesteld door een hoogleraar der Technische Hoge
school. Bij gebruik kan de levensduur op 50 jaar worden geschat; vochtig
heid, warmte en zwaveldioxyd werken vernietigend. Bijzondere voorzorgen
moeten deswege in acht worden genomen om deze bedreigingen te weerstaan.
Dr F. Merzbacher bespreekt Die Bedeutung der Staatsarchive fiir die
Rechtsprechung und Verwaltung, daarin de gedachte ponerend die ook h.t.l.
wordt gehuldigd, dat de eerste taak der archieven die ten dienste der admini
stratie is, en dat onderzoek door particulieren pas in de tweede plaats komt.
Afl. 2 vermeldt als nieuwe redacteur dr F. W. Oediger; dr Vollmer, „im
Ruhestand" gegaan, heeft de redactie neergelegd. H. F. Mikoletzky herdenkt
n.a.v. diens verscheiden vóór 80 jaar Franz Grillparzer, een der voormannen
P Deze alinea is van de hand van dr H. P. H. Camps.