4 vezee, 27 op mr Hommes, 2 op mej. Kurtz en 1 blanco. Mej. Korvezee, die dus gekozen is, aanvaardt de benoeming. Als redacteur van het Archievenblad wordt m. a. s. dr Unger herkozen. Hij neemt die herbenoeming aan met een kort woord, waarin hij de gemeente archivarissen verzoekt hem op de hoogte te houden van de mutaties bij hun dienst en in het algemeen de leden opwekt om, nu de Handleiding herzien gaat worden, in het Archievenblad suggesties, zowel aangaande principiële punten als bijkomstigheden, naar voren te willen brengen. Enkele duidelijke voorbeelden illustreren zijn bedoeling. De voorzitter dankt tenslotte namens bestuur en vergadering de aftredende penningmeester voor de administratie, door hem tijdens zijn zittingsperiode gevoerd. Bij de rondvraag vestigt dr Van de Ven de aandacht van de leden op het Tehuis voor Archiefambtenaren in Den Haag, dat ruimere belangstelling ver dient, ook uit financieel oogpunt. Hij oppert de mogelijkheid te komen tot een stichting „Vrienden van het Morrenhuis" en vraagt, of het bestuur dit tehuis geen gratis abonnement op het Archievenblad aan kan bieden, daar de jaargang 1919/20 de laatst aanwezige is. De voorzitter zegt toe dit met het bestuur en de regenten van het Tehuis te bespreken. Mr Hazewinkel, sprekend namens het bestuur van de afdeling van ge meente- en waterschapsarchiefambtenaren, zegt dat de nieuwe leden gewezen moeten worden op de financiële consequenties van hun lidmaatschap t.a.v. de afdelingen; ook zegt hij, dat de bijdrage aan de afdeling uit de kas der Ver eniging van f 25 niet voldoende is. De voorzitter belooft, dat het bestuur deze punten in overweging zal nemen. Mr Hardenberg vestigt de aandacht op het Verbond van Wetenschappe lijke Onderzoekers, waarvan wel de Vereniging van Bibliothecarissen, maar niet die van Archivarissen lid is. In aansluiting daarop stelt de heer Brouwer aan het bestuur een circulaire ter hand van het Werkcomité Positie Intellec tuelen, die hem is toegezonden, maar die kennelijk bedoeld was voor het bestuur. Mr Naudin ten Cate wijst erop, dat in het bestuur uitsluitend de rijks- en gemeente-archivarissen vertegenwoordigd zijn. De voorzitter antwoordt, dat zulks blijkbaar de wens der vergadering was. Vervolgens geeft hij het woord aan dr Formsma voor een inleiding over „Iets over de Handleiding", welke met grote aandacht wordt gevolgd (zie hierna p. 24 vlg.). Na afloop hiervan stelt de voorzitter voor, gezien het verdere programma van de dag, de discussie hierover uit te stellen tot de voorjaarsvergadering, wanneer de rede van dr Formsma in het Archievenblad zal zijn gepubliceerd. Nadat aldus is besloten, sluit hij om 4 uur de vergadering, waarna het gezel schap zich per bus begeeft naar het paviljoen aan de Brasemermeer. TOESPRAAK VAN DE VOORZITTER. Dames en Heren. Nu ik, gehoorzamend aan ons Reglement, heden in Uw midden het woord neem om verslag uit te brengen over het verstreken jaar, een verslag van 5 de fata onzer Vereniging, maar dat zich volgens de gewoonte eveneens zal bezighouden met het wijder gebied van het Nederlandse archiefwezen, moet vastgesteld worden dat een rustig, zelfs wel een goed jaar achter ons ligt. Toch kan dit verslag, naar mijn oordeel, niet geheel in opgewekte toon gesteld zijn. Op vrijwel alle punten immers, waarop de belangstelling en de werkzaamheid der Vereniging zich de laatste jaren gericht heeft, zien wij stilstand, die op den duur, zal hierin niet spoedig verandering komen, tot achteruitgang zal leiden. Ik noem de Archiefwet, de Handleiding, de Definitiecommissie en vooral de opleiding der archivisten. Het ontwerpWchiefwet, dat wij op 23 Januari 1951 bij de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen hebben ingediend, is zoals gij weet, enige maanden later in een conferentie ten departemente, waartoe ook de Algemene Rijksarchivaris en Uw voorzitter waren uitgenodigd, in behan deling genomen. De vorderingen op deze bijeenkomst waren veelbelovend. Maar helaas is het bij deze ene bespreking gebleven, wat wel is toe te schrij ven aan het feit, dat de heer E. A. Kuipers zo kort voor hij de staatsdienst ging verlaten geen tijd meer had zijn aandacht aan de Archiefwet te wijden. Een vol jaar is zo voor deze toch urgente zaak verloren gegaan. Op 2 Sep- terber j.l. is*echter door de Minister van O., K. en W. een commissie inge steld die tot taak heeft de herziening van de Archiefwet-1918 voor te be reiden. Zij staat onder voorzitterschap van de heer Kuipers, die het archief wezen een zo goed hart toedraagt en er zo goed van op de hoogte is. Leden zijn de Algemene Rijksarchivaris, onze medeleden Panhuyzen, Fockema Andreae, Bloemen en mijn persoon, dr mr F. J. Duparc, van het Departement van O., K. en W. en de heer W. Broers, referendaris bij dat van Binnen landse Zaken, zodat vijf van de acht lid van onze Vereniging zijn. Men vraagt zich af of het, daar de nieuwe archiefwet onvermijdelijk nieuwe uitgaven van de Staat zal vragen, niet nuttig zou zijn als ook een gezag hebbend ambtenaar van het Departement van Financiën aan de Commissie werd toegevoegd. Wij mogen verwachten dat zij haar werkzaamheden binnen kort zal aanvangen, zodat binnen afzienbare tijd de door ons allen zo zeer verlangde wet het Staatsblad zal kunnen bereiken. Ook over de herziening van de Handleiding kan slechts stilstand vermeld worden. Men weet, dat een commissie uit onze Vereniging op zich heeft genomen deze zaak voor te bereiden. Maar zij laat niets van zich horen, hoezeer het Bestuur haar een- en andermaal, heeft gemaand. Toegegeven moet worden, dat haar taak een uitermate zware is. Wij allen voelen, dat de Handleiding grondige herziening behoeft, maar op vele punten is, zie ik wél, van een communis opinio nog geen sprake. In een artikel in het orgaan der Archiefschool, dat helaas aan de meesten Uwer niet onder ogen gekomen zal zijn, heeft de heer Van der Gouw de mening geuit, dat de tijd voor de herziening nog niet gekomen is. Een somber geluid. Toch zal de Commissie hieraan haar volle aandacht moeten wijden. Ik mag van deze plaats een krachtig beroep op haar doen te zorgen, dat in onze volgende jaarvergadering in mijn verslag niet weer een negatief bericht behoeft te worden opgenomen. De definitiecommissie, een instelling waar wij nauw met de verzorgers der nieuwere en der bedrijfsarchieven en met de documentalisten samenwerken en die stellig zeer heeft bijgedragen tot bevordering van het onderling be-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1952 | | pagina 6