42
43
A. Johanna MARIS.
indeling volgens laden en planken, zoals de 17de en 18de eeuwse archivarissen
die hadden aangebracht. De inrichting van de nieuwe inventaris sluit aan
bij het systeem van die van het archief van het Huis Bergh van dezelfde be
werker. Het is het veelal voor huis- en familie-archieven gebruikte stelsel
van scheiding tussen een hoofdafdeling personalia van de heren en hun ver
wanten en een hoofdafdeling realia. Daarachter volgt het tweede gedeelte
van de inventaris, waarin de archieven beschreven staan, welke aan de gra
felijke regering overgingen bij de Reformatie. Deze archieven vormen de
retroacta van het van overheidswege gevoerde beheer over de geestelijke goe
deren. De Overheid trad sinds Ge Reformatie zelf als bestuurster der als
wereldlijke stichtingen met pieuze doelstelling gehandhaafde vroegere gees
telijke fundatiën op, zodat er geen nieuwe, op zichzelf staande stichtings
archieven ontstonden. De bewerker heeft gemeend de archieven van broeder
schappen en liefdadige instellingen te moeten plaatsen in de straks genoemde
hoofdafdeling van zakelijke aard in het eerste deel van de inventaris, aange
zien deze afkomstig zijn van niet-geestelijke, binnen de spheer van het wereld
lijke recht vallende instellingen.
Zonder nu de practische bruikbaarheid van de door de bewerker aange
brachte indeling van de inventaris te betwisten, zou ik hier de vraag aan de
orde willen stellen of een dergelijk stelsel in het algemeen wenselijk geacht
kan worden voor archieven, welke van heerlijke, meer in het bijzonder van
landsheerlijke allure zijn, gelijk hier het geval is. Deze archieven onderschei
den zich van familie-archieven in strikten zin hierdoor, dat zij over gingen
aan de op elkaar volgende heren. Zij werden dus ondanks de in de archie
ven achtergebleven verzameling persoonlijke stukken beschouwd als ar
chieven van dragers van overheidsgezag. Het publiekrechtelijke karakter van
de heerlijke archieven dient m.i. bij de inrichting van een inventaris naar voren
te worden gebracht. D.w.z., dat de stukken betreffende de uitoefening van
publiek gezag vooraf behoren te gaan aan de overige archivalia. Uit de af
deling personalia zouden derhalve alle brieven, minuten e.d. stukken, voor
zover zij de uitoefening van het openbare gezag binnen het territoir van de
heer raken, gescheiden en met de uit de afdeling realia gelichte stukken be
treffende bestuur, rechtspraak en administratie der heerlijkheid voorop ge
plaatst moeten worden. Nu kan men aanvoeren, dat heerlijke rechten ver
handelbaar zijn en deel van het particuliere vermogen van de heer uit maken;
doch hoe belangrijk ook de baten voor bezitters der heerlijke rechten mogen
zijn, de gezagsuitoefening over de onderzaten is essentieel.
Van een zorgvuldig toetsen van de beschrijving der inventarisnummers aan
de voorschriften en aanbevelingen van de Handleiding meen ik mij te mogen
onthouden. De ruime ervaring en de nauwgezetheid van de bewerker staan
ons er voor borg, dat zijn inventaris een betrouwbare gids zal zijn door het
omvangrijke archief der heren en graven van Culemborg.
Enkele opmerkingen moge ik mij nochtans veroorloven. De inventaris
nummers 8055—8058 vermelden rekeningen van de kerk van Everdingen,
1483—1517. Deze rekeningen betreffen de wereldlijke stichting van de kerk
fabriek, doch dit komt door de plaatsing achter de op de Everdingse pastorie
betrekkelijke stukken niet duidelijk, uit. Regest no. 54, oorkonde van schout
en schepenen der stad Utrecht d.d. 1322 November 26, noemt een „Kerker -
brugghe". Hier most gelezen worden: ,,Backerbrugghe". In navolging van
andere Gelderse inventarissen is „Arnhemensis" (enz.) opgelost als ,,te Arn-
hemum" (bijv. in regest no. 731, oorkonde van 1421 December 2), welke
naamsvorm evenals de vormen „Arnhemium" en „Arnhemia" renaissancistisch
is. Vóór c. 1500 waren deze naamsvormen ongebruikelijk, hetgeen o.a. hier
uit blijkt, dat de leden van het riddermatige geslacht Van Arnhem in middel
eeuwse stukken nimmer „de Arnhemo", doch wel „de Arnhem" (de Arnheym
of andere varianten zonder latijnse uitgang) genoemd worden5).
Tot slot nog dit: in de afdeling personalia bevinden zich enkele van Swe-
der van Culemborg als bisschop en wereldlijk vorst van Utrecht herkomstige
charters, te weten de inventarisnummers 39 (regest no. 839), 40 (reg. nos.
844 en 858), 41 (reg. nos. 848 en 857), 43 (reg. no. 886), alsmede een om
slag uit c. 1430, behelzende ontwerpen van bekendmakingen van bisschop
Sweder. Deze stukken zijn bij de familiebescheiden zijner bloedverwanten
terecht gekomen, doch hebben eens behoord tot het Utrechtse bisschoppelijk-
landsheerlijke archief evenals het sedert dr Cornelis Booth uit het Utrechtse
depót verdwenen, door Booth geëxcerpeerde leenboek van bisschop Sweder
(over 1425 1431 )6). Tot deze categorie zal waarschijnlijk ook inv. no. 107
(reg. no. 908) gerekend moeten worden. Ware het niet mogelijk geweest de
herkomst der hier bedoelde stukken uit het Utrechtse bisschoppelijke archief
in de Culemborgse inventaris tot uitdrukking te brengen?
De inventaris is op de gebruikelijke, wel verzorgde wijze van Rijkswege
uitgegeven en is handzaam in het gebruik.
Wij zijn een belangrijk stuk archief-arbeid rijker geworden.
Hoge Raad van Adel. Inventaris van de Collectie Van Spaen. Staatsdruk
kerij- en uitgeversbedrijf, 's-Gravenhage, 1951, 56 blz.
Indien men tot dusverre iets wilde weten omtrent de samenstelling van
archief, bibliotheek en verzamelingen van de Hoge Raad van Adel, was men
aangewezen op de uit 1853 daterende beschrijving in Noordziek's Archief
wezen 1826'1852, die op blz. 37 van zijn boek een uitvoerige beschrijving
daarvan geeft. Speciaal over de verzameling, „voortkomende uit de nalaten-
5) Men zie bijv. Nijhoff. Gedenkwaardigheden, passim.
Booth's excerpt berust in het Bijksarchief te Utrecht. Gelijk bekend bood
het archief der Utrechtse bisschoppen een voorbeeld van verspreide bewaring:
belangrijke stukken werden bewaard bij het Domkapittel, andere bevonden zich
op het Bisschopshof te Utrecht en op de bisschoppelijke sloten, in het bijzonder
de huizen ter Eem en ter Horst, ondersch. bij Eembrugge en bij Rhenen in het
Nedersticht, en het kasteel van Vollenhove in het Oversticht, terwijl in steden
als Utrecht en Deventer de z.g. landskisten bewaard werden. Uiteraard voerde
de bisschop op zijn rondreizen ook een aantal registers en andere bescheiden
met zich mede. In bisschop Davids tijd ontstond er een depot op het slot te
Duurstede, de geliefkoosde verblijfplaats en min of meer vaste regeringszetel
der laatste bisschoppen (electen) tevens landsheren.