40 BOEKBESPREKING. Mr A. P. van Schilfgaarde, Het archief der heeren en graven van Culem- borg. Uitg. Ministerie van O., K. en W„ 's-Gravenhage, 1949, drie stukken (in 3 delen). Het is reeds enige jaren her, dat de redacteur van dit tijdschrift mij ver zocht deze inventaris, welke toen nog ter perse lag, na de verschijning aan te willen kondigen. Inmiddels heeft dit werk zijn nut al ruimschoots bewezen. Het beschreven archief is een der naar inhoud en omvang belangrijkste be standdelen van de Gelderse archiefbewaarplaats. De oude en tevens ver ouderde beschrijving van de Culemborgse charters van wijlen de charter meester mr J. J. S. baron Sloet ging in de brand van het administratie-gedeelte van het rijksarchiefgebouw te Arnhem in 1944 verloren. Het mag een geluk heten, dat het manuscript van mr Van Schilfgaarde zich destijds in de brand vrije ruimte bevond en bewaard kon blijven. Hoewel men het onderhavige archief tot de z.g. huisarchieven moet rekenen, onderscheidt het zich van het merendeel hiervan doordat het van heersers over een souverein gebiedje af komstig is, dat eerst in de z.g. Franse tijd, nl. in 1799, bij Gelderland gevoegd werd. De hier genoemde omstandigheid bepaalt met de belangrijke plaats, die door enige heren en graven en hun familieleden in de geschiedenis van ons Vaderland en omringende landen ingenomen werd, de uitzonderlijke waarde van dit archief voor de historici. Men denke bijv. aan de bekende bisschop van Utrecht Sweder van Culemborg 1425-1432de tegenvoeter van Rudolf van Diepholt in het Utrechtse schisma; voorts aan Antoine de Lalaing, sedert 1518 graaf van Hoogstraten, aan Floris I van Pallandt, de eerste graaf van Culemborg (het landje werd in 1555 tot graafschap verheven), alsmede aan Georg Friedrich vorst van Waldeck, die grote bekendheid als veldheer en staatsman heeft verworven (overl. 1692), en eindelijk aan de Oranjevorsten, de prinsen Willen IV en Willem V1). Een Hubert van Beusichem verschijnt in oorkonden van 1196 af. Een latere Hubert, ridder, ministeriaal en schenker van de bisschop van Utrecht vandaar de naam Schenk van Beusichem (overl. vóór 11 Febr. 1271), had een gelijknamige zoon, die een hoeve lands in Kulenborg, welke hij van de proost van St. Salvator of Oudmunster te Utrecht in leen hield en waarop zijn slot gebouwd was, in ruil voer andere stukken lands van de proost als allodiaal goed ontving, om daarna het kasteel aan de graaf van Gelre op te U De oorkonde van 21 Oct. 1555 van keizer Karei V spreekt van de ver heffing van de heer zowel als van het land van Cu lemborg: ,.par cestes creons et erigeons en conté la dite terre et seigneurie de Culemborg et ses appertenances et appendances, tenues de nous a cause de nos dites duché de Gheldres, conté de Hollande et seigneurie d'Utrecht, pour de la d;te erection et creation en conté avec du nom de conté, ensemble des droiz, honneurs, prerogatives, excellences et preeminences, qui a conté appertient joyr et user par le dite seigneur de Culembourg, ses hoirs, successeurs et aians cause, contes de la dite conté de Culembourg, ainsi parnous erigée et crée. comme dit est, tout ainsi et par la forme et maniere que font et ont accoutumé faire les autres contes de nos pays de oardeca" («T. H. Hofman, in; Bijdr. en Med. Hist. Gen., XIV, 1893, biz. 89—93). 41 dragen tot een open huis en leengoed van de graaf (1281). Culemborg werd het nieuwe „machtscentrum" der heren van Beusichem, die zich naar Culem borg gingen noemen2). De heerschappij, welke de heren te Beusichem, dat aan Buren overging, bezaten, was allodiaal. Het is daarom niet te verwon deren, dat de hen opvolgende heren van Culemborg het dorp Culemborg met stedelijke rechten begiftigden zonder dat iets blijkt van het verlenen van toe stemming door de bisschop van Utrecht, wiens ministerialen zij waren, of door de graaf van Gelre, de leenheer van het kasteel, terwijl evenmin iets blijkt van enig ingrijpen door de Keizer. Van keizerlijk optreden is volgens mr Van Sch. alleen dan sprake wanneer de Keizer de heerschappij Culemborg tot graafschap verheft (zie boven)3). De bewerker van de inventaris geeft in zijn Inleiding een summier, doch helder overzicht, niet alleen van de regerende geslachten, maar eveneens van de ontwikkeling van het land van Culemborg, zijn bestuur en rechtsbedeling, alsmede van de vele elders, ten dele thans in Duitsland gelegen, heerlijkheden en verdere bezittingen. Een niet gering gedeelte hiervan vond zijn weerslag in het te Culemborg bewaarde archief4). Hier zij in het bijzonder de aandacht gevestigd op hetgeen biz. XVI—XIX van de Inleiding medegedeeld wordt omtrent de inrichting van het grafelijke bestuur, de werkzaamheid der grafe lijke raden en der uit de Raad afgesplitste organen, de administratie der do meinen en het beheer over de vermogens der bij de Reformatie onder over- heids-directie geplaatste geestelijke stichtingen, welker opbrengsten overeen komstig de Reformatorische opvatting „ad pios usus" moesten strekken. Eerst in 1768 werden de administratiën van de grafelijke domeinen en van de goe deren der gereformeerde geestelijke stichtinqen vereniad. Het wil mij daarom minder exact voorkomen, wanneer er biz. XVIII en XXXVI gesproken wordt van „in beslag genomen" of gesequestreerde geestelijke goederen („seque- stratie") In een afzonderlijk deel van de Inleiding worden de geschiedenis van het archief en de inventarisatie besproken. De bewerker brak met de ouderwetse 2) Binnenkort zal van de hand van dr P. G. F. Vermast een studie over de heren van Beusichem verschijnen in de Bijdragen en Mededelingen der Ver eniging Gelre. Mr Van Sch. vereenzelvigt de vóór 11 Febr. 1271 overleden Hubert met zijn gelijknamige zoon. Het tussen haakjes geplaatste jaartal 1217, biz. V van de Inleiding, is kennelijk een drukfout (vgl. regest no. 8). Hier moge wor den opgemerkt, dat de leenkamers der vijf Utrechtse ka pittelkerken aan de proostdijen gehecht waren. 3) Eerst in 1.339 blijkt de hertog van Gelre leenheer te zijn geworden van stad en heerlijkheid van Culiemborg, gelegen tussen Codden en den Gruenen wech" (Nijhoff, Gedenkwaardigheden. I, no. 352). Het door de bewerker Inleiding, biz. XV, gezochte Stichtse leen, dat deel uit maakte van het land van Culemborg, toen dit tot graafschap werd verheven, is de Steen- waard, thans gemeente Tuil en 't Waal, doch oorspronkelijk een in de Lek opge komen middenzand, dat volgens de omschrijving van 20 Jan. 1563, voorkomende in het Nederstichtse leenboek F, was „gelegen in den lande ende graefscap van Culenborch tegens der stadt van Culenborch over". 4) In 1936 werd overgebracht naar het Rijksarchief in Limburg te Maastricht de archiefcollectie-Witthem; in hetzelfde jaar werden aan het Staatsarchief te Münster (i.W.) stukken betr. Werth en Wertherbroek afgestaan en in 1941 aan het Staatsarchief in Luxemburg een aantal van de Manderscheids afkomstige archivalia.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1952 | | pagina 25