28 g ond aan deze gedachte. Men zou kunnen zeggen, dat door deze stelling et archief uitwendig bepaald is; als zodanig is zij een uitvloeisel van 8 1 en past zij m het eerste hoofdstuk, evenals 8, welke ongeveer hetzelfde zeg e verschillende in een archiefdepöt opgenomen archieven moeten zorgvuldig worden gescheiden". Maar daarnaast wordt in dezelfde 2 ook de inwendige structuur be sproken. Er wordt gezegd; „veranderen de functiën van het colleqe, de aard van het archief verandert mede". En verderop: „elk archief heeft dus als het ware zijne eigen persoonlijkheid, zijne individualiteit, die de archivaris moet Ie eren kennen, alvorens hij tot de ordening er \?an kan overgaan". Het wil mij voorkomen, dat hier al het principe van ordening wordt aan geroerd, dat niet noodwendig het gevolg is van de definitie van het begrip archief en dat daarom met in dit hoofdstuk thuis hoort, maar in hoofdstuk „Het sorteeren der archiefstukken", waar het moet aansluiten bij 8 16: „Het systeem van indeeling moet worden gegrond op de oorspronkelijke or ganisatie van het archief" enz. Maar zelfs wanneer ik beide kanten van deze 2 in aanmerking neem, is het mij niet duidelijk, waarom een rang schikking van de dossiers volgens een decimale code met deze paragraaf in strijd zou zijn. Of denkt men soms onwillekeurig bij de woorden van deze paragraaf met aan het geheel van een organisme, maar aan de organen van dat geheel, in casu de resolutie- en notulenboeken van 20? Mr Fockema Andreae zegt, dat er in de jongere archieven vaak wille keurig, onorganisch is ingegrepen, er zijn stukken afgehakt, andere bijge voegd. Daarom zou de organische eenheid van het archief, voor de nieuwere archieven speciaal, bezwaarlijk te handhaven zijn. Deze willekeurige in grepen zouden, volgens Fockema Andreae, zijn gepleegd door de zodaniqen, die bevoegd waren het te doen en dus zal de archivaris zich er bij hebben neer te leggen. Helemaal duidelijk is mij dit niet. Is er dus over de theorie en de strekking van 2 geen communis opinio meer, de toepassing er van is ook niet zonder moeilijkheden, evenmin als die van 16, het hoofdstuk ovei de oude orde. De oudste stukken van het Ommelander archief in het Rijksarchief in Groningen b.v. worden gevormd door stukken, afkomstig uit het klooster archief van Aduard. Waren zij aan het Ommelander bestuur gekomen door de secularisatie van het klooster, dan was de zaak eenvoudig. Maar zij be rustten er al vóór die tijd. De abt van Aduard, tevens lid van de Staten zal ze ter beschikking hebben gesteld van de Ommelander syndicus als be wijsstukken in de strijd voor de economische vrijheid, welke de Omme- landers en het klooster gezamenlijk voerden tegen de stad Groningen. In de processen zijn zij herhaaldelijk gebruikt, herhaaldelijk zijn zij afgeschre ven. Zij zijn deel geworden van het organische geheel van het Ommelander arcinef, maar het organische geheel van het kloosterarchief is er door ver minkt. Moeten de stukken terug naar het kloosterarchief of behoren zij te blijven in het Ommelander archief. Twee oude ordes. Ik hel er toe over e aatste oude orde te handhaven. De geschiedenis en de bestemming van de stukken zelf komen daar beter tot hun recht. Er pleiten nog andere re denen voor, maar die doen hier minder ter zake. Een algemene regel is hier m.i. niet te geven, maar wel kan in de Handleiding op'dergelijke vaak 29 voorkomende gevallen gewezen worden en aanwijzingen worden gegeven hoe men in het ene geval zo, in het andere geval anders zal handelen. Ik denk ook aan de commissiearchieven. 54 zegt: „De archieven van commissiën en ambtenaren behooren bij het archief van het bestuur, bij het welk zij hunne functiën uitoefenen", en in 55 wordt nog gezegd, dat de nalatenschap van commissiën, die geen resoluties (notulen) hebben nage laten, behoren te worden beschouwd „als dossiers, die een deel vormen van het archief van het college, dat de commissie tijdelijk heeft in het leven geroepen". Nu zijn door de Staten van Stad en Lande van Groningen voortdurend commissies gevormd, maar hun archieven of stukken treft men in het Staten archief naar verhouding maar zeer weinig aan. Hoe komt dat? De gang van zaken was in den regel zo, dat het binnengekomen stuk, meestal request, in handen werd gesteld van een commissie, bestaande uit evenveel verte genwoordigers van de Stad als van de Ommelanden. Deze commissie le verde een rapport in, maar gaf veelal het request niet terug. Waar bleef dit? Was de Ommelander syndicus secretaris van de commissie, dan bleef het met andere stukken en aantekeningen van zijn hand in het Ommelander archief. Soms zouden deze stukken er uitgelicht kunnen worden, soms ook niet, als zij b.v. geliasserd zijn met andere aantekeningen. Maar wanneer deze stukken of archieven volgens 54 en 55 bij het Statenarchief gevoegd zouden worden, verstoort men de oude orde, want een orde in het Staten archief hebben zij nooit gehad, wel in het Ommelander archief. Ik wil ze daarin ook laten. Het kan ook voorkomen, dat een burgemeester van Groningen als lid van deze commissie aantekeningen gemaakt en de stukken van de commissie onder zich gehouden heeft. Zij zijn dan meestal bij hem gebleven en zo verloren gegaan, tenzij de betrokken burgemeester toevallig een verzame laar was. Wanneer zijn „archief" dan later door zijn erfgenamen aan het Rijksarchief geschonken is, staan wij voor de vraag, wat te doen. Moeten wij de stukken van zijn verschillende commissies uit de verzameling halen en plaatsen in het Statenarchief, Stadsarchief of nog weer een ander ar chief? Ik overweeg het te doen voor zover het officiële stukken zijn, maar ik heb toch het onbehagelijke gevoel van een soort heiligschennis van de oude orde en niet consequent te zijn t.a.v. soortgelijke stukken in het Ommelander archief. Sterker spreekt dit bij de familie- en huis- of heerlijkheidsarchieven, waar over de oude Handleiding het niet heeft, maar waarover de nieuwe toch niet zal mogen zwijgen. In deze in de Handleiding niet voor vol aan- geziene archieven treft men dikwijls publiekrechtelijke stukken aan. Zij kunnen er toevallig in berusten, maar het archief van de heer kan ook een organisch geheel zijn. In Groningen hebben verschillende rijksarchivarissen de waterschapsarchieven, welke zij onder hun beheer hadden, zeer verrijkt met allerlei stukken afkomstig uit huisarchieven. Wij gaan nu door met deze normalisatie, maar ik ben overtuigd, dat het strijdt met de oude orde, want in het waterschapsarchief zelf hebben de stukken nimmer berust. Ook verstoort men het beeld van de plattelandssamenleving. Met „oude orde" komt men toch in den regel weinig ver. In de archieven

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1952 | | pagina 19