27 26 ligt, betwijfel ik, maar ik weet het niet; ik ben op dit gebied vrijwel leek, maar juist deze onervarenheid geeft mij het recht om er hier iets over te zeggen. Dit lijkt paradoxaal, maar ik zal het U nader uitleggen. U weet allen, dat de „Archiefschool" opleidt voor bedrijfsarchivist en voor wetenschappelijk ambtenaar der 2e klasse. Maar daarnaast leidt deze, als ik het goed begrijp, ook op voor registrator; althans in de laatste af levering van het Archievenblad had ik gelezen, dat aan een aantal perso nen een aanvullend diploma registratuur werd toegekend,4) Dit is princi pieel een belangrijke zaak. waar mi. nog niet voldoende aandacht op ge- vallen is. Nu is de „Archiefschool" een particuliere onderneming, gelukkig nog, want nu is er nog plaats voor allerlei experimenten, waarvoor ik alle waar dering heb, maar welke bij een officiële school misschien niet mogelijk zijn Onze Vereniging heeft er strikt genomen niets mee te maken, maar het wil mij voorkomen, dat zij toch niet onverschillig is voor de opleidinq der archivisten, en zeker niet onverschillig behoort te zijn. Zij zal toch mis schien ook een stem in het kapittel willen hebben, wanneer de taak en het programma officieel zouden worden vastgesteld. Nu veronderstel ik dat de meeste leden van onze Vereniging op het gebied der bedrijfsregistratuur even onervaren zijn als ik. Mijn vraag is daarom deze: kunnen wij als ver eniging dan onze zegen geven aan een soort onderwijs, dat wij niet kennen' De opleiding voor registrator is zo geheel anders dan die voor archivaris Wij leiden ook geen registratoren op voor overheidsadministraties, hoewel deze ons veel nader staan; moeten wij het dan wel doen voor bedrijven waarvan wij de structuur nog veel minder kennen? U begrijpt nu misschien waarom mijn onervarenheid op dit gebied mijn oordeel bepaalt. U zult waarschijnlijk denken, dat dit laatste weinig met de Handleiding te maken heeft. Eigenlijk is het ook een uitweiding. Ik wilde U echter toch op deze, naar mijn mening belangrijke, kwestie wijzen en ter sprake bren gen of, gesteld, dat wij onze taak blijven beperken tot het archief en deze met uitbreiden over het dynamische gedeelte der registratuur aangeno men, dat deze twee te scheiden zijn of wij dat niet tot uitdrukking unnen brengen in de definitie van het begrip archief in een vorm, zoals mr „it heeft v°orgesteld. Omgekeerd zal, beperken wij ons niet tot ons, naar mijn mening eigen, gebied, dit toch ook zijn weerspiegeling moeten vinden in de Handleiding; hoe, dat zie ik evenwel nog niet. Zo is er verband tussen handleiding en opleiding. Dit heeft b.v., en dit brengt mij op een ander punt, de heer Van der Gouw heel goed begrepen en uit gelegd in zijn artikel: „Naar een nieuwe Handleiding"5). Het is merkwaardig, dat ook deze bijdrage geen reactie gewekt heeft, hoewel hier toch een belangrijke kwestie aangesneden wordt, n.l. de vorm van de nieuwe Handleiding. Van der Gouw wijst er terecht op, dat de 4) Na afloop der vergadering is mij medegedeeld, dat dit aanvullend diploma geen diploma is voor registrator, maar alleen kennis waarborgt van volgens re gistratuurplannen-gevormde archieven. Ik kwam tot deze, blijkbaar onjuiste, conclusie doordat ik veronderstelde, dat deze kennis tot de leerstof van alle cur sisten behoorde zodat geen afzonderlijk diploma daarvoor nodig zou zijn Ned. Archievenblad 1948/49, blz. 58. Handleiding didactisch tekort schiet en daarom meer als methodisch leer boek opgezet moet worden. Dit zou natuurlijk een radicale wijziging mee brengen. Mej. Kersbergen heeft ongeveel terzelfder tijd,6) maar niet naar aanlei ding van het artikel van Van der Gouw, geschreven dat de Handleiding uitsluitend de „Grundfragen" det archivistiek zou moeten behandelen. Daar naast zou een serie monografieën moeten verschijnen, die met voorbeelden uit en verwijzingen naar modelinventarissen meer leiding zouden kunnen geven bij de ordening der onderscheiden archieven dan men van een alge meen handboek verwachten mag. Zij geeft deze gedachte terloops en werkt haar niet uit, zoals Van der Gouw gedaan heeft. Mij dunkt, dat hier toch wel meer leden van onze Vereniging een mening over moeten hebben, al valt het de meesten van ons, evenals mij, moeilijk van te voren de conse quenties te, zien van een proeve tot een andere opzet. Wat mij zelf overigens betreft, ik heb de neiging de oplossing te zoeken in een eerste, meer alge meen gedeelte, dat de definitie en haar gevolgen, benevens de geschiedenis der administratie en de vorming der archieven omvat, met daarna een twee de, meer practisch deel, dat de beschrijving en ordening der stukken behandelt. In elk geval is het noodzakelijk aan de nieuwe Handleiding het karakter van strijdschrift te ontnemen en het didactische element naar voren te brengen. De vorm zal waarschijnlijk een van de moeilijkste problemen zijn. Een ander punt dat ik nog met U zou willen bespreken is 2 der Hand leiding: „Een archief is een organisch geheel". Het wil mij voorkomen, dat over de betekenis hiervan misvattingen bestaan. Jhr Graswinckel zegt in zijn reeds genoemd artikel „dat de tweede paragraaf voor iedere archi varis en voor elk archief het baken is, waarop de koers bepaald kan wor den". Maar in dezelfde aflevering van het Archievenblad schrijft dr Moll „dat het nauwelijks te ontkennen is, dat het z.g.n. decimaal klassificatie- systeem strijdig is met het wezen van een archief als organisch geheel." Ik weet niet, wat de conclusie van dr Moll geweest is, of hij van oordeel is, dat 2 niet meer geldig is, of dat hij meent, dat de moderne archieven geen archieven meer zijn. Mr Fockema Andreae trekt in zijn artikel „Na vijftig jaar"7) wel een conclusie. Hij meent ook, dat de organische eenheid van het archief zich, voor de nieuwere archieven speciaal, bezwaarlijk laat hand haven en wil daarom de paragraaf laten vervallen. Hoe nu vragen wij ons af. De een ziet in 2 een baken, de ander wil haar doen verdwijnen. Be doelt men dan wel hetzelfde? Ik heb deze mystieke paragraaf nog eens nagelezen, maar ben er niet uitgekomen. De plaats van deze paragraaf, n.l. onmiddellijk na die over de definitie en in het eerste hoofdstuk, dat handelt over: „Ontstaan en indeling van archiefdepöts", zou mij doen denken, dat alleen bedoeld is, dat een archief geen willekeurige historische verzameling is, maar op na tuurlijke wijze tot een afgebakend geheel geworden. In 1898 was dat wel heel bepaald nodig te zeggen. De toelichting geeft ook gedeeltelijk 6) Ned. Archievenblad 1949/50, blz. 90. T) Ned. Archievenblad 1947/48, blz, 133.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1952 | | pagina 18